Gedicht 'lente-suite voor lilith' in verband met 'de analphabetische naam' (vergelijk de door Lilith geweten naam van God).
Het laatste couplet luidt:
HA
daar dragen de orgels haar achterna
ka ka
kyrië eleison kyrië eleison
JA
zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon
Hieronder een belangwekkende passage uit de studie 'De Lange schaduw van vijftig jaar: voorstellingen van de Tweede Wereldoorlog' door Elrud Ibsch, Anja de Feijter en Dick H. Schram (pagina 111 en verder) uit 1996 over onder meer Lucebert en het zoeken naar een niet door de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog maar au fond al bij de mono-theïstische aanvang ontluisterd spreken. Het slot van onderstaande scan is:
daar dragen de orgels haar achterna
ka ka
kyrië eleison kyrië eleison
JA
zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon
Hieronder een belangwekkende passage uit de studie 'De Lange schaduw van vijftig jaar: voorstellingen van de Tweede Wereldoorlog' door Elrud Ibsch, Anja de Feijter en Dick H. Schram (pagina 111 en verder) uit 1996 over onder meer Lucebert en het zoeken naar een niet door de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog maar au fond al bij de mono-theïstische aanvang ontluisterd spreken. Het slot van onderstaande scan is:
'Waar aan het einde van een ingewikkeld proces van openbaring en schepping zoals dat door de middeleeuwse kabbalisten wordt waargenomen, de volledig ontvouwde en welgevormde naam van God staat, die onder andere als de alphabetische naam aangeduid wordt, wordt het fundament van de nieuwe taal van Lucebert gevormd door de analphabetische naam. Het gevecht om de taal komt neer op herschrijving van de van God gegeven taal.'
Illustratie: Lucebert, 'De analphabetische naam'
In mijn woorden; Lucebert wil het 'onbewoonbaar lichaam' van de door de conventionele God - lees: de door het liefdeloze, gewelddadige mannelijke spreken - beheerste taal hervormen tot een bewoonbaar literair lichaam in de geest van het subversieve, verdacht gemaakte en verdoezelde handelen en spreken van Lilith, als daad van bevrijdende zelfexpressie en herschepping met een seksuele connotatie.
Lilith als 'cobra' en demon
http://home.wanadoo.nl/mieke.krijger/lucebert.html
(deze tekst, geschreven door Mieke Krijger, staat alleen nog in Internet Archief):
Lucebert, pseudoniem voor Lubertus, Jacobus Swaanswijk (1924-1994), zocht evenals de Deense schilder Asger Jorn naar mogelijkheden om gedachten die ontwikkeld werden in de Cobra-beweging te laten aansluiten bij ontwikkelingen die zich, tegen de verdrukking in, hadden weten te handhaven. Dat deed hij door onder meer de naam van de beweging, de naam van een zeer giftige slang, met Lilith te associëren. Lilith wordt in de westerse cultuur in verband gebracht met de slang die de zondeval had uitgelokt (Genesis), zij was 'de schrik des nachts', een slang, een serpent, een furie. Lilith was evenals Lucifer een gevallen engel.
Lilith
De naam Lilith wordt voor het eerst genoemd in de Gilgamesj-epos. Dat epos, 2000 jaar voor Christus in klei vastgelegd, was een paar duizend jaar eerder ontstaan in Sumerië, gelegen tussen de Euphraat en de Tigris. In de Sumerische cultuur betekende Lil lucht. Over het algemeen werd daarmee de ruimte [vergelijk 'de ruimte van het volledig leven'? - zie hieronder; K] tussen hemel en aarde, wat wij tegenwoordig de atmosfeer [vergelijk 'daar dan zijn wij damp'?; K] noemen, aangeduid. In de Akkadische cultuur, die volgde op de Sumerische en Babylonische, werd het woord Lilith een synoniem voor demon, of een veelvoud daarvan: demonen. Met in klei vastgelegde spreuken trachtten de Akkadiërs angsten voor haar te bezweren; tijdens opgravingen zijn honderden amuletten gevonden. Opmerkelijk is dat Lilith vooràl in verband gebracht werd met het kwaad - tot de dag van vandaag is dat zo gebleven.
Lucht en langzaam een weinig liefde
Vrijmoedig en doortastend herschikte Lucebert de kwaliteiten en attributen die tot dan aan Lilith waren toegekend. Middels klankassociatie (alliteratie, let bijvoorbeeld op de l-klanken, en assonantie)[1], bracht hij haar verborgen kwaliteiten weer tot leven, creëerde hij ruimte waarin andere kwaliteiten van Lilith tot uitdrukking gebracht konden worden.
Lucebert gaf Lilith een grotere bewegingsvrijheid dan zij van James Joyce in Ulysses (1922) had gekregen. In Luceberts gedichten figureert Lilith onder tal van namen, verandert zij voortdurend van gedaante terwijl zij door klankassociatie met liefde verbonden blijft.
In het gedicht Lente-suite voor lilith ontwaakt Lilith in een veelvoud van liefdes, in dat gedicht gaf Lucebert haar een andere lente en een nieuw geluid. Let op de klankassociatie van demonen met anemonen.
o-o-oh
zo god van slanke lavendel te zien
en de beek koert naar de keel
en de keel is van de anemonen
is van de zee de monen zingende bovengekomen
In de poëzie van Lucebert wordt het kwaad in de vorm van jaloezie, haat et cetera niet toegelaten; geen enkel woord of begrip kan sluitend worden gedefinieerd. Lucebert wilde het verdachte woord dat de liefde ijzig helder overstemt een halt toeroepen, het openbreken opdat het lucht en langzaam een weinig liefde geeft.
de tijd der eenzijdige bewegingen is voorbij
daarom de proefondervindelijke poëzie is
een zee
aan de mond van al die rivieren
die wij eens namen gaven als
dada (dat geen naam is)
en daar dan zijn wij damp
niemand meer rubriceert
Raakpunt met Mulisch
Leuke uiteenzetting over het interpreteren van gedichten - tevens recensie van het boek 'Lucebert, mysticus' van Jan Oegema - en voor iemand als ik een goed tegengif tegen de al dan niet neurotische neiging overal verbanden te zien, is het artikel 'Spoken in de dwaaltuin' van Gert de Jager.
Een andere recensent van 'Lucebert, mysticus', Thomas Vaessens, breekt trouwens weer wél een lans voor de stelling, dat Luceberts gedichten verband houden met mystieke ervaringen . Helaas is het artikel niet meer op internet beschikbaar. Zie nog wel het erg mooie stuk 'Honger naar heelhuids weten' van Erik de Smedt:
'Thomas Vaessens heeft in zijn essay De verstoorde lezer (Vantilt, 2001) uitgelegd hoe frustrerend het lezen van Luceberts 'onbegrijpelijke poëzie' kan zijn voor wie uitgaat van een verkeerd verwachtingspatroon. Close readers in de jaren '60 probeerden diens gedichten te benaderen als raadsels, waarvoor ze een sluitende oplossing moesten vinden. Recente studies trachten het werk te koppelen aan de gnostiek, de joodse mystiek en de kabbala. Ze gaan voorbij aan een wezenlijke eigenschap. Het gedicht mag bij Lucebert dan wel een kennisorgaan zijn, het is er een dat een nieuwe 'ordening' creëert door de lezer onder te dompelen in de chaos, door het complexe meervoudig te laten en het ambivalente ongeschonden.'Zie ook de artikelen 'De mystieke gedichten van Lucebert' van Nico Tydeman en 'Mysticus zonder God' van Huub Mous. En mijn blognotitie Rudy Cornets de Groot en de ruimte van het volledig leven.
Lucebert beoogde, zoals hij het zelf formuleerde, 'de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking [te] brengen'. Dat 'volledig leven' staat naar mijn gevoel[2] dicht bij wat Mulisch het 'volstrekte leven' noemt - te omschrijven als 'een overweldigend gevoel van de raadsels en mogelijkheden van de wereld die het kind omgeeft', aldus Bart de Goeij in zijn studie over Mulisch' oevre, wat hij illustreert met dit citaat uit Voer voor psychologen:
'ik hijg van opwinding, zoveel houd ik van de wereld en van alles wat zij voor mij in petto heeft, het is of ik het licht en de lucht en het donker kan pakken en kneden met mijn handen, alles is boordevol mogelijkheden en elke gevaar is er vreemd aan, nee geen gevaar, alles heeft substantie, alles is vol en door krachten bezield en alles zegt op een geweldige manier ja tegen mij en wenkt en ik zeg ja terug, ja, ik kom, ik kom (...)'.Waarbij Mulisch naast de kindertijd en het literaire schrijven de geesteswereld der krankzinnigen noemt als (zij het weinig aanbevelenswaardige) mogelijkheid het volstrekte leven te ervaren, wat doet denken aan Artaud (zie hier en hier) en diens invloed op Vinkenoog, die zich met Lucebert verwant voelde vanwege de nadruk op klank en voordracht; en aan Art Brut en Cobra.
Zonet, na het schrijven van het bovenstaande, naar een documentaire over Lucebert gekeken. Zijn vers In deze tijd heeft wat men altijd noemde - schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand, roept bij mij het beeld op van de verdoezelde sjechina, het vrouwelijke gelaat van God (en dat van een Pakistaanse vrouw die uit eerwraak zoutzuur in haar gezicht gegooid heeft gekregen door een mannelijk familielid). Lucebert heeft zich trouwens tenminste bij één officiële gelegenheid, een prijsuitreiking, verkleed als keizer - op dit moment, na lezing van het mooie essay van Carline de Westenholz, herinnert dit me aan Louis Couperus' verbeelding van de figuur van keizer Heliogabalus in De berg van licht.
In de documentaire valt wat betreft Luceberts privéleven de schijnbaar uiterst traditionele man-vrouwverhouding van 'creatief genie' en 'moederlijke verzorgster' op.
Zie ook:
Liliths heerlijkheid
Door Piet Gerbrandy, de Volkskrant, 16 september 2002
Gerbrandy noemt niet de mogelijke link met het liedje 'Lili Marleen'; Lucebert was zoals bekend dol op liedjes.
Noten
[1] Vol, zinnelijk, 'lichamelijk', spreken dus, waarbij de voordracht - letterlijk of tenminste hardop 'in je hoofd' - wezenlijk is en het kinesthetische en klinkende van de fysiek voortgebrachte, 'bezwangerde', 'drachtige' taal als het ware een volstrekt nieuw en onherleidbaar surplus aan betekenis in zich draagt en openbaart.
Denk hierbij ook aan het veelvuldige gebruik van alliteratie en assonantie in De berg van licht en vooral in God en goden door Louis Couperus. De laatste was verder een meester in buitenissige woordvondsten, weliswaar van een ander type dan die van Lucebert, maar er is ook een raakvlak. Nog een overeenkomst: ook Couperus was gefascineerd door een legendarische vrouwelijke gestalte uit het oude Midden-Oosten: Semiramis, bezongen in zijn gelijknamige gedicht. Daarbij zou het gedicht 'Lilith' van Marcellus Emants in zijn achterhoofd gezeten kunnen hebben.
De parallel tussen Lucebert en Couperus moet niet verder worden doorgetrokken. Lucebert is een 'redekallend' orakel, zijn teksten en beelden lijken op de ('artistieke') uitingen van sommige krankzinnigen (Art Brut; denk ook aan de monologiserende schilder in Vorst van Thomas Bernhard). Couperus is als literator onvergelijkelijk veelzijdiger en in misschien zijn beste werk meer doorziener (en als beschrijver een realistisch-detaillist) dan ziener en schilderaar op de grens van figuratie en abstractie - je kunt hooguit zeggen dat hij een kant heeft die met een Lucebert verwant is.
Dat Lucebert de poëzie radicaal wilde vernieuwen, maar ook op een dubbelzinnige manier aanknoopte bij de traditie, en wel uitgerekend bij de 'mooischrijvers' bij uitstek, de Tachtigers - die in hun tijd de ingeslapen Nederlandse literatuur wakker schudden -, blijkt uit het eerste gedicht van zijn vroege bundel ‘apocrief; de analfabetische naam’, getiteld ‘sonnet’ (alles zonder hoofdletters). Zie bijvoorbeeld dit commentaar van Gerrit Komrij en dit opstel van R.A. Cornets de Groot over Lucebert als 'Tegentachtiger'.
In een kritisch stukje over Luceberts Verzamelde gedichten schrijft Jos Joosten: 'Toch valt juist in de verzamelbundel op hoezeer Lucebert steeds op hetzelfde aambeeld hamert, zeker waar het zijn typerende, associatieve idioom betreft. (...) Parallel aan het duo Lucebert en Claus zou je misschien hun Tachtiger-collega’s Kloos en Gorter kunnen zien: waar Kloos de actieve baanbreker was, is Gorter achteraf bekeken zonder twijfel de meest interessante dichter. Het is de onvermijdelijke tragiek van de radicale avant-gardist.' Daar zit zeker iets in. En zo bezien mogen we Kloos en Verweij dankbaar zijn voor hun geleidelijk uitgesproken-negatief uitvallende beoordeling van de jonge dichter Couperus, die mede de oorzaak was van de artistieke crisis van de laatste en, wellicht, van zijn wending naar het proza en het ontstaan van Eline Vere.
En denk aan Julia Kristeva's 'moederbodem'[#]van de dichterlijke taal, dus weer aan de 'murky waters' van Genesis; zie ook: www.filosofiemagazine.nl/00/fm/nl/121/artikel/5245/index.html - 'Onder invloed van psycho-analyticus Jacques Lacan stelt Julia Kristeva dat het vrouwelijke en moederlijke systematisch worden buitengesloten in onze cultuur, de 'symbolische orde' - traditioneel gezien het domein van de vader. Het pasgeboren kind is geen individu, en dus man noch vrouw[##]. Het ervaart zijn lichaam als chaotisch, grenzeloos en als onafscheidelijk verbonden met de moeder. Behoeftes als honger worden direct vervuld en onzindelijkheid is nog geen reden tot straf of afwijzing. Kristeva noemt dit traditioneel vrouwelijke domein de 'semiotische orde'. Zodra het kind echter merkt dat hij losstaat van zijn moeder breekt de semiotische band. Vanaf dat moment moet het taal gebruiken om zijn verlangens kenbaar te maken en betreedt het kind de symbolische orde[###]. Om de symbolische orde in stand te houden, moet de semiotische orde onderdrukt worden: het kind wordt een 'ik' en het lichaam wordt onderworpen aan een ijzeren discipline.'
[#] Toevoeging februari 2012: zie ook noot [8] van mijn blognotitie 'De cirkel van de waarheid, Wittgenstein en Merleau-Ponty', waar ik tastend een verband leg tussen het performatieve aspect van het spreken, de taal van de muziek, Robert Pirsigs 'dynamische kwaliteit', Julia Kristeva's 'chora' of 'moederlijke ruimte', Merleau-Ponty's 'vlees', Wittgensteins 'levensvorm' (verwant met 'taalspel') en Heideggers 'speelruimte'. Onder verwijzing naar mijn blognotitie over '(open)baren'.
[##] Cursivering door mij; K - hierbij dringt zich ook het verhaal op van de verdrijving uit het paradijs, de hof van Eden waar voedsel voor het grijpen was, met de vrouw (moeder) die ten onrechte de schuld krijgt van de verbanning naar de 'ijzeren discipline' - cf. de 'zwarte pedagogie' (Alice Miller) - van de orde van de man, onder meer zijn bepaling van wat goed is en wat kwaad.
Overigens is Kristeva terecht een onkritische en daarmee onderdanige en medeplichtige houding verweten ten aanzien van de mannelijke orde, c.q. de theorie van Lacan die deze orde 'bevestigt'; eenzelfde verwijt treft de auteur van bovenstaand artikel in Filosofie Magazine, Marli Huijer, die hetzelfde doet met haar lofzang op de vloed van evident seksistische en denigrerende voorstellingen van vrouwen en vrouwelijke (en mannelijke) seksualiteit in de media en de publieke ruimte. Het verbaast dan ook nauwelijks dat zij wil morrelen aan het taboe op pedoseksualiteit of tenminste de leeftijdgrens terzake.
[###] Toevoeging februari 2012: Zie ook deze beschouwing van Jea Suk Oh: 'A Study of Kristeva and Irigaray's Critiques on Phallogocentrism' (een van de openingszinnen is 'The symbolic is the realm of society and subjectivity has been governed by the Law of the Father') - met kritiek op beide Franse filosofen wat betreft hun toch nog blijven steken in een depreciatie van het vrouwelijke.[2] Latere toevoeging (2 maart 2010): Frappant dat R.A. Cornets de Groot in zijn intrigerende bespreking van Mulisch' De compositie van de wereld in de bundel Harmonie als tegenspraak (De Bezige Bij, 1986, redactie Piet Meeuse, p. 134-135) precies dezelfde associatie meldt: 'Want inmiddels had ik al begrepen, dat Mulisch met zijn "ware benadering" op hetzelfde doelde, als Lucebert met zijn "volledig leven". Ik begreep dat Rilke een van hun inspiratiebronnen was'.
Cornets de Groot heeft het trouwens (p. 132) ook over 'de leegte' en de 'woestijn' van waaruit Mulisch spreekt: 'Mulisch begeeft zich [net als Vestdijk in De toekomst der religie; K] óók in leegten - het is woestijn waar hij gebaren maakt - (...)' [het cursief is van Cornets de Groot, die vrijwel zeker citeert uit Martinus Nijhoffs Awater, waarin de protagonist wordt beschreven als een soort Johannes de Doper; K - tamelijk duizelingwekkend hoe puzzelstukjes van mijn 'Art Brut'-denken hier bij elkaar lijken te komen.
Verder m'n blognotities:
Rudy Cornets de Groot en de ruimte van het volledig leven
In den beginne bij Anselm Kiefer
Achtergronden van Lilith
Lilith, Goddess or Demon?