blogspot visitor

31 januari 2009

Lucebert, Lilith en herziene taal van God

Knipsels, ingevingen en links

Gedicht 'lente-suite voor lilith' in verband met 'de analphabetische naam' (vergelijk de door Lilith geweten naam van God).

Het laatste couplet luidt:

HA
daar dragen de orgels haar achterna
ka ka
kyrië eleison kyrië eleison
JA
zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon

Hieronder een belangwekkende passage uit de studie 'De Lange schaduw van vijftig jaar: voorstellingen van de Tweede Wereldoorlog' door Elrud Ibsch, Anja de Feijter en Dick H. Schram (pagina 111 en verder) uit 1996 over onder meer Lucebert en het zoeken naar een niet door de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog maar au fond al bij de mono-theïstische aanvang ontluisterd spreken. Het slot van onderstaande scan is:

'Waar aan het einde van een ingewikkeld proces van openbaring en schepping zoals dat door de middeleeuwse kabbalisten wordt waargenomen, de volledig ontvouwde en welgevormde naam van God staat, die onder andere als de alphabetische naam aangeduid wordt, wordt het fundament van de nieuwe taal van Lucebert gevormd door de analphabetische naam. Het gevecht om de taal komt neer op herschrijving van de van God gegeven taal.'

Illustratie: Lucebert, 'De analphabetische naam'


In mijn woorden; Lucebert wil het 'onbewoonbaar lichaam' van de door de conventionele God - lees: de door het liefdeloze, gewelddadige mannelijke spreken - beheerste taal hervormen tot een bewoonbaar literair lichaam in de geest van het subversieve, verdacht gemaakte en verdoezelde handelen en spreken van Lilith, als daad van bevrijdende zelfexpressie en herschepping met een seksuele connotatie.


Lilith als 'cobra' en demon

http://home.wanadoo.nl/mieke.krijger/lucebert.html
(deze tekst, geschreven door Mieke Krijger, staat alleen nog in Internet Archief):
Lucebert, pseudoniem voor Lubertus, Jacobus Swaanswijk (1924-1994), zocht evenals de Deense schilder Asger Jorn naar mogelijkheden om gedachten die ontwikkeld werden in de Cobra-beweging te laten aansluiten bij ontwikkelingen die zich, tegen de verdrukking in, hadden weten te handhaven. Dat deed hij door onder meer de naam van de beweging, de naam van een zeer giftige slang, met Lilith te associëren. Lilith wordt in de westerse cultuur in verband gebracht met de slang die de zondeval had uitgelokt (Genesis), zij was 'de schrik des nachts', een slang, een serpent, een furie. Lilith was evenals Lucifer een gevallen engel.

Lilith
De naam Lilith wordt voor het eerst genoemd in de Gilgamesj-epos. Dat epos, 2000 jaar voor Christus in klei vastgelegd, was een paar duizend jaar eerder ontstaan in Sumerië, gelegen tussen de Euphraat en de Tigris. In de Sumerische cultuur betekende Lil lucht. Over het algemeen werd daarmee de ruimte [vergelijk 'de ruimte van het volledig leven'? - zie hieronder; K] tussen hemel en aarde, wat wij tegenwoordig de atmosfeer [vergelijk 'daar dan zijn wij damp'?; K] noemen, aangeduid. In de Akkadische cultuur, die volgde op de Sumerische en Babylonische, werd het woord Lilith een synoniem voor demon, of een veelvoud daarvan: demonen. Met in klei vastgelegde spreuken trachtten de Akkadiërs angsten voor haar te bezweren; tijdens opgravingen zijn honderden amuletten gevonden. Opmerkelijk is dat Lilith vooràl in verband gebracht werd met het kwaad - tot de dag van vandaag is dat zo gebleven.

Lucht en langzaam een weinig liefde
Vrijmoedig en doortastend herschikte Lucebert de kwaliteiten en attributen die tot dan aan Lilith waren toegekend. Middels klankassociatie (alliteratie, let bijvoorbeeld op de l-klanken, en assonantie)[1], bracht hij haar verborgen kwaliteiten weer tot leven, creëerde hij ruimte waarin andere kwaliteiten van Lilith tot uitdrukking gebracht konden worden.
Lucebert gaf Lilith een grotere bewegingsvrijheid dan zij van James Joyce in Ulysses (1922) had gekregen. In Luceberts gedichten figureert Lilith onder tal van namen, verandert zij voortdurend van gedaante terwijl zij door klankassociatie met liefde verbonden blijft.
In het gedicht Lente-suite voor lilith ontwaakt Lilith in een veelvoud van liefdes, in dat gedicht gaf Lucebert haar een andere lente en een nieuw geluid. Let op de klankassociatie van demonen met anemonen.

o-o-oh
zo god van slanke lavendel te zien
en de beek koert naar de keel
en de keel is van de anemonen
is van de zee de monen zingende bovengekomen

In de poëzie van Lucebert wordt het kwaad in de vorm van jaloezie, haat et cetera niet toegelaten; geen enkel woord of begrip kan sluitend worden gedefinieerd. Lucebert wilde het verdachte woord dat de liefde ijzig helder overstemt een halt toeroepen, het openbreken opdat het lucht en langzaam een weinig liefde geeft.

de tijd der eenzijdige bewegingen is voorbij
daarom de proefondervindelijke poëzie is
een zee
aan de mond van al die rivieren
die wij eens namen gaven als
dada (dat geen naam is)
en daar dan zijn wij damp
niemand meer rubriceert

Raakpunt met Mulisch

Leuke uiteenzetting over het interpreteren van gedichten - tevens recensie van het boek 'Lucebert, mysticus' van Jan Oegema - en voor iemand als ik een goed tegengif tegen de al dan niet neurotische neiging overal verbanden te zien, is het artikel 'Spoken in de dwaaltuin' van Gert de Jager.

Een andere recensent van 'Lucebert, mysticus', Thomas Vaessens, breekt trouwens weer wél een lans voor de stelling, dat Luceberts gedichten verband houden met mystieke ervaringen . Helaas is het artikel niet meer op internet beschikbaar. Zie nog wel het erg mooie stuk 'Honger naar heelhuids weten' van Erik de Smedt:

'Thomas Vaessens heeft in zijn essay De verstoorde lezer (Vantilt, 2001) uitgelegd hoe frustrerend het lezen van Luceberts 'onbegrijpelijke poëzie' kan zijn voor wie uitgaat van een verkeerd verwachtingspatroon. Close readers in de jaren '60 probeerden diens gedichten te benaderen als raadsels, waarvoor ze een sluitende oplossing moesten vinden. Recente studies trachten het werk te koppelen aan de gnostiek, de joodse mystiek en de kabbala. Ze gaan voorbij aan een wezenlijke eigenschap. Het gedicht mag bij Lucebert dan wel een kennisorgaan zijn, het is er een dat een nieuwe 'ordening' creëert door de lezer onder te dompelen in de chaos, door het complexe meervoudig te laten en het ambivalente ongeschonden.'
Zie ook de artikelen 'De mystieke gedichten van Lucebert' van Nico Tydeman en 'Mysticus zonder God' van Huub Mous. En mijn blognotitie Rudy Cornets de Groot en de ruimte van het volledig leven.

Lucebert beoogde, zoals hij het zelf formuleerde, 'de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking [te] brengen'. Dat 'volledig leven' staat naar mijn gevoel[2] dicht bij wat Mulisch het 'volstrekte leven' noemt - te omschrijven als '
een overweldigend gevoel van de raadsels en mogelijkheden van de wereld die het kind omgeeft', aldus Bart de Goeij in zijn studie over Mulisch' oevre, wat hij illustreert met dit citaat uit Voer voor psychologen:
'ik hijg van opwinding, zoveel houd ik van de wereld en van alles wat zij voor mij in petto heeft, het is of ik het licht en de lucht en het donker kan pakken en kneden met mijn handen, alles is boordevol mogelijkheden en elke gevaar is er vreemd aan, nee geen gevaar, alles heeft substantie, alles is vol en door krachten bezield en alles zegt op een geweldige manier ja tegen mij en wenkt en ik zeg ja terug, ja, ik kom, ik kom (...)'.
Waarbij Mulisch naast de kindertijd en het literaire schrijven de geesteswereld der krankzinnigen noemt als (zij het weinig aanbevelenswaardige) mogelijkheid het volstrekte leven te ervaren, wat doet denken aan Artaud (zie hier en hier) en diens invloed op Vinkenoog, die zich met Lucebert verwant voelde vanwege de nadruk op klank en voordracht; en aan Art Brut en Cobra.

Zonet, na het schrijven van het bovenstaande, naar een documentaire over Lucebert gekeken. Zijn vers
In deze tijd heeft wat men altijd noemde - schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand, roept bij mij het beeld op van de verdoezelde sjechina, het vrouwelijke gelaat van God (en dat van een Pakistaanse vrouw die uit eerwraak zoutzuur in haar gezicht gegooid heeft gekregen door een mannelijk familielid). Lucebert heeft zich trouwens tenminste bij één officiële gelegenheid, een prijsuitreiking, verkleed als keizer - op dit moment, na lezing van het mooie essay van Carline de Westenholz, herinnert dit me aan Louis Couperus' verbeelding van de figuur van keizer Heliogabalus in De berg van licht.
In de documentaire valt wat betreft Luceberts privéleven de schijnbaar uiterst traditionele man-vrouwverhouding van 'creatief genie' en 'moederlijke verzorgster' op. 


Zie ook:

Liliths heerlijkheid
Door Piet Gerbrandy, de Volkskrant, 16 september 2002

Gerbrandy noemt niet de mogelijke link met het liedje 'Lili Marleen'; Lucebert was zoals bekend dol op liedjes.


Noten

[1] Vol, zinnelijk, 'lichamelijk', spreken dus, waarbij de voordracht - letterlijk of tenminste hardop 'in je hoofd' - wezenlijk is en het kinesthetische en klinkende van de fysiek voortgebrachte, 'bezwangerde', 'drachtige' taal als het ware een volstrekt nieuw en onherleidbaar surplus aan betekenis in zich draagt en openbaart.

Denk hierbij ook aan het veelvuldige gebruik van alliteratie en assonantie in
De berg van licht en vooral in God en goden door Louis Couperus. De laatste was verder een meester in buitenissige woordvondsten, weliswaar van een ander type dan die van Lucebert, maar er is ook een raakvlak. Nog een overeenkomst: ook Couperus was gefascineerd door een legendarische vrouwelijke gestalte uit het oude Midden-Oosten: Semiramis, bezongen in zijn gelijknamige gedicht. Daarbij zou het gedicht 'Lilith' van Marcellus Emants in zijn achterhoofd gezeten kunnen hebben.
De parallel tussen Lucebert en Couperus moet niet verder worden doorgetrokken. Lucebert is een 'redekallend' orakel, zijn teksten en beelden lijken op de ('artistieke') uitingen van sommige krankzinnigen (Art Brut; denk ook aan de monologiserende schilder in Vorst van Thomas Bernhard). Couperus is als literator onvergelijkelijk veelzijdiger en in misschien zijn beste werk meer doorziener (en als beschrijver een realistisch-detaillist) dan ziener en schilderaar op de grens van figuratie en abstractie - je kunt hooguit zeggen dat hij een kant heeft die met een Lucebert verwant is.

Dat Lucebert de poëzie radicaal wilde vernieuwen, maar ook op een dubbelzinnige manier aanknoopte bij de traditie, en wel uitgerekend bij de 'mooischrijvers' bij uitstek, de Tachtigers - die in hun tijd de ingeslapen Nederlandse literatuur wakker schudden -, blijkt uit het eerste gedicht van zijn vroege bundel ‘apocrief; de analfabetische naam’, getiteld ‘sonnet’ (alles zonder hoofdletters). Zie bijvoorbeeld dit commentaar van Gerrit Komrij en dit opstel van R.A. Cornets de Groot over Lucebert als 'Tegentachtiger'.
In een kritisch stukje over Luceberts Verzamelde gedichten schrijft Jos Joosten: 'Toch valt juist in de verzamelbundel op hoezeer Lucebert steeds op hetzelfde aambeeld hamert, zeker waar het zijn typerende, associatieve idioom betreft. (...) Parallel aan het duo Lucebert en Claus zou je misschien hun Tachtiger-collega’s Kloos en Gorter kunnen zien: waar Kloos de actieve baanbreker was, is Gorter achteraf bekeken zonder twijfel de meest interessante dichter. Het is de onvermijdelijke tragiek van de radicale avant-gardist.' Daar zit zeker iets in. En zo bezien mogen we Kloos en Verweij dankbaar zijn voor hun geleidelijk uitgesproken-negatief uitvallende beoordeling van de jonge dichter Couperus, die mede de oorzaak was van de artistieke crisis van de laatste en, wellicht, van zijn wending naar het proza en het ontstaan van Eline Vere.

En denk aan Julia Kristeva's 'moederbodem'[#]van de dichterlijke taal, dus weer aan de 'murky waters' van Genesis
; zie ook: www.filosofiemagazine.nl/00/fm/nl/121/artikel/5245/index.html - 'Onder invloed van psycho-analyticus Jacques Lacan stelt Julia Kristeva dat het vrouwelijke en moederlijke systematisch worden buitengesloten in onze cultuur, de 'symbolische orde' - traditioneel gezien het domein van de vader. Het pasgeboren kind is geen individu, en dus man noch vrouw[##]. Het ervaart zijn lichaam als chaotisch, grenzeloos en als onafscheidelijk verbonden met de moeder. Behoeftes als honger worden direct vervuld en onzindelijkheid is nog geen reden tot straf of afwijzing. Kristeva noemt dit traditioneel vrouwelijke domein de 'semiotische orde'. Zodra het kind echter merkt dat hij losstaat van zijn moeder breekt de semiotische band. Vanaf dat moment moet het taal gebruiken om zijn verlangens kenbaar te maken en betreedt het kind de symbolische orde[###]. Om de symbolische orde in stand te houden, moet de semiotische orde onderdrukt worden: het kind wordt een 'ik' en het lichaam wordt onderworpen aan een ijzeren discipline.'
[#] Toevoeging februari 2012: zie ook noot [8] van mijn blognotitie 'De cirkel van de waarheid, Wittgenstein en Merleau-Ponty', waar ik tastend een verband leg tussen het performatieve aspect van het spreken, de taal van de muziek, Robert Pirsigs 'dynamische kwaliteit', Julia Kristeva's 'chora' of 'moederlijke ruimte', Merleau-Ponty's 'vlees', Wittgensteins 'levensvorm' (verwant met 'taalspel') en Heideggers 'speelruimte'. Onder verwijzing naar mijn blognotitie over '(open)baren'.

[##] Cursivering door mij; K - hierbij dringt zich ook het verhaal op van de verdrijving uit het paradijs, de hof van Eden waar voedsel voor het grijpen was, met de vrouw (moeder) die ten onrechte de schuld krijgt van de verbanning naar de 'ijzeren discipline' - cf. de 'zwarte pedagogie' (Alice Miller) - van de orde van de man, onder meer zijn bepaling van wat goed is en wat kwaad.
Overigens is Kristeva terecht een onkritische en daarmee onderdanige en medeplichtige houding verweten ten aanzien van de mannelijke orde, c.q. de theorie van Lacan die deze orde 'bevestigt'; eenzelfde verwijt treft de auteur van bovenstaand artikel in Filosofie Magazine, Marli Huijer, die hetzelfde doet met haar lofzang op de vloed van evident seksistische en denigrerende voorstellingen van vrouwen en vrouwelijke (en mannelijke) seksualiteit in de media en de publieke ruimte. Het verbaast dan ook nauwelijks dat zij wil morrelen aan het taboe op pedoseksualiteit of tenminste de leeftijdgrens terzake.
[###] Toevoeging februari 2012: Zie ook deze beschouwing van Jea Suk Oh: 'A Study of Kristeva and Irigaray's Critiques on Phallogocentrism' (een van de openingszinnen is 'The symbolic is the realm of society and subjectivity has been governed by the Law of the Father') - met kritiek op beide Franse filosofen wat betreft hun toch nog blijven steken in een depreciatie van het vrouwelijke.
[2] Latere toevoeging (2 maart 2010): Frappant dat R.A. Cornets de Groot in zijn intrigerende bespreking van Mulisch' De compositie van de wereld in de bundel Harmonie als tegenspraak (De Bezige Bij, 1986, redactie Piet Meeuse, p. 134-135) precies dezelfde associatie meldt: 'Want inmiddels had ik al begrepen, dat Mulisch met zijn "ware benadering" op hetzelfde doelde, als Lucebert met zijn "volledig leven". Ik begreep dat Rilke een van hun inspiratiebronnen was'.
Cornets de Groot heeft het trouwens (p. 132) ook over
'de leegte' en de 'woestijn' van waaruit Mulisch spreekt: 'Mulisch begeeft zich [net als Vestdijk in De toekomst der religie; K] óók in leegten - het is woestijn waar hij gebaren maakt - (...)' [het cursief is van Cornets de Groot, die vrijwel zeker citeert uit Martinus Nijhoffs Awater, waarin de protagonist wordt beschreven als een soort Johannes de Doper; K - tamelijk duizelingwekkend hoe puzzelstukjes van mijn 'Art Brut'-denken hier bij elkaar lijken te komen.

 
Verder m'n blognotities:

Rudy Cornets de Groot en de ruimte van het volledig leven
In den beginne bij Anselm Kiefer
Achtergronden van Lilith
Lilith, Goddess or Demon?

Achtergronden van Lilith

A. Hieronder een samenvatting van een ontnuchterende en betrouwbaar ogende genealogie van 'Lilith'; tevens verklaring van de feministische belangstelling in de vorige eeuw:

1. De figuur van Lilith duikt voor het eerst op in een Sumerisch verhaaltje over de legendarische held Gilgamesh; de Sumerische godin Innana ziet Lilith in een bijzondere boom (wie weet connectie met de boom van goed en kwaad of de levensboom) samen met een draak/slang en een vogel. Inanna is bang en roept G te hulp. G verjaagt Lilith c.s.
Vóór dit verhaaltje op een kleitablet werd vereeuwigd, maakte Lilith waarschijnlijk allang deel uit van volksgeloof en orale overlevering(en); wellicht als noemer (haar naam betekent 'demon') van diverse boze geesten.

2. Er zijn volgens deze auteur geen of nauwelijks aanwijzingen dat de oorspronkelijke Lilith wezenlijk meer belichaamde dan allerlei naargeestigs. Waarschijnlijk wordt zij voorgesteld op een stenen reliëf (zie plaatje rechtsboven): 'this relief is believed to date from the last third of the Third millennium BCE (...) While the identification of its central figure was once much contested, it is generally accepted today that this figure is indeed Lilith. An examination of the figure gives rise to interesting details which link this image with the descriptions of Lilith which arise in literature both before and after the relief's creation. Unclothed and beautiful, Lilith here can easily be associated with her role as a succubus who destroys her lovers. The "ring and staff" symbols (found in Lilith's hands) have been interpreted, almost universally, as symbols of justice. This would coincide with the idea that Lilith's murdering of infants was a punishment on parents for some unknown sin. The owls symbolize nocturnal flight, associated with the "winged she-demon of the night" characterization of Lilith.' [ die 'symbols of justice' zijn natuurlijk intrigerend en representeren waarschijnlijk een niet naargeestig of kwaadaardig aspect van Lilith; K]

3. Lilith als 'eerste vrouw van Adam' duikt pas onmiskenbaar op in een overduidelijke parodie op 'heilige' Joodse commentaren op de Thora. Verder in een kabbalistisch geschrift dat in die zin ook een 'fake' is, dat de 'ontdekker' ervan, in 1200-en-zoveel, tevens de eigenlijke auteur, wilde doen geloven dat het een verhandeling van duizend jaar oud betrof.

4. Lilith als 'pre-feministe' (al is ook die karakterisering dubieus) zou in eerste instantie de schepping zijn van de pre-Rafaeliet Rossetti, dus - ironisch genoeg - van een wat dweperige man....

B. Het is daarom op zijn zachts gezegd twijfelachtig of er vaste grond is voor wat hier wordt beweerd:
'There are indications that the Greek culture is far older than most historians will admit, and was a direct inheritor of many Sumerian traditions. Stories of ancient Greek Goddesses called Nymphs appeared among the Greeks before those primal gods, the Titans, and some of the Titans married Nymphs. Nymphs, who later came to be known as female nature spirits, were originally goddesses of transformation and their priestesses. Their function was to lead men who were worthy to spiritual transformation and illumination. These goddesses and their priestesses offered man hidden knowledge (typically discovered in the Underworld) that would lead to physical regeneration and spiritual immortality. The word 'nymph' means bride or nubile young woman, and human nymphs served as priestesses in sexual ceremonies. In ancient times, these ceremonies were conducted in caves, the early temples of the Nymph goddesses. Later, they used stone temples called nympheae constructed near sacred springs, often within a sacred stand of trees. It was from this ancient sex magic [toevoeging 2011: vergelijk het tantrische boeddhisme?; K] that modern man derived the term 'nymphomania.' Most of these ancient goddesses have vanished from our ken, but one who persisted into later times and was related by characteristics and function to Lilith was Hekate.'

C. Van de andere kant: een mogelijk verband tussen Lilith en Isis, 'women of very similar background, which oppose the divine Law, and make firm against it a will and a magical power of their own'.

D. In andere teksten wordt tevens de Hindoeïstische godin Kali in verband gebracht met Lilith. Je gaat dus denken dat er, misschien, één 'archetypische' godin 'bestaat'; maar waarschijnlijker draait het om verscheidene voorstellingen van het vrouwelijke aspect van het goddelijke en de schepping (aarde, hemel & hel) in - ook geografisch - diverse orale tradities en overleveringen, die deels spontaan, deels door onderlinge uitwisselingen, overeenkomsten met elkaar vertonen. Een wirwar van teksten, culturen, plaatsen en tijden die wellicht nooit te ontwarren zal zijn.

E. Als toetje: het 'oproepen' van Lilith in de sfeer van zwarte magie en aanpalende seksuele-orgieregie:

- The Lilith Library

- Overzicht van godinnen

---

Een mail (november 2003) van me aan een vriendin:

Toch weer even de wondere wegen van het toeval. Las gister in VK-magazine een boekbespreking (door Arjen Peters) van een roman van Paul Claes. Hoofdfiguur Lily. Peters laat zien dat Claes refereert aan Lilith, die volgens een (oude) versie van het oude testament de eerste vrouw van Adam was. Zij weigerde zich aan hem te onderwerpen en werd het paradijs uitgejaagd (of ze verliet het paradijs zelf, volgens weer andere geschriften).

Een Joodse feministe, Judith Plaskow, heeft zich intensief beziggebouden met Lilith, onderzoekend hoe het patriarchale monotheïsme de dominante en tenslotte exclusieve variant van het Joodse geloof werd (of nauwkeuriger: van de diverse scheppingsverhalen en geloofsopvattingen die leefden binnen de verschillende Joodse 'stammen').
Zo te zien heeft Lilith in de jaren zestig en zeventig zo-wie-zo behoorlijk 'geleefd' onder feministische auteurs, onder wie theologen, die zich met de wortels van het patriarchaat hebben beziggehouden.

Etymologisch houdt de naam Lilith mogelijk verband met oude - Assyrische, Sumerische, Hebreeuwse - woorden voor "lotus / lelie", "nacht" en "wind".
De lotus staat zoals bekend vanouds symbool voor de vagina.

Lilith wordt, evenals Hekate, ook wel het bezit van de toegang / sleutel tot de onderwereld toebedacht. Cf. Descent into Limbo (of een Christelijke versie, waarvan bijvoorbeeld dit schilderij), en verband met Kerberus. Onderwereld trouwens tevens als metafoor voor plaats van geheime kennis - omtrent onsterfelijkheid, goed en kwaad en dergelijke -, vindplaats van de boom des levens, het onbewuste. Ergens heet het dat de poort tot de onderwereld soms werd voorgesteld als een lotus of lelie.

De (vervormingen van de) verhalen over Lilith hebben tevens veel te maken met de bronnen van de steretype hoer/heilige-voorstelling van de vrouw binnen het patriarchaat - zie ook m'n De Pont-verhaal, met de vrouw in het videovijfluik als heilige etc. Met oude seksuele tempelriten ook (al bij de Egyptenaren).

Wel boeiend, allemaal...

De serveerster in mijn Limbus-verhaal over het bezoek aan De Pont heet trouwens Judith (letterlijk: Joodse vrouw). Ik weet dat, omdat de beheerster van de kantine waar ik koffie dronk, haar zo aansprak. Ze had het liedje "Lili Marleen" aanstaan; thuisgekomen pleurde ik de indrukken van de dag op papier en van het een kwam het ander.

In het boek Judith (door de Joodse en protestantse orthodoxy niet, door de katholieke wel als deel van de bijbel erkend) lezen we hoe Judith door haar buitengewone schoonheid een generaal van de Babylonische alleenheerser Nebukadnezar, die op diens gezag tegen de Joden ten strijde was getrokken en de overhand had gekregen, in haar macht krijgt en, nadat hij bedwelmd is geraakt door haar charmes en wijn, van zijn hoofd ontdoet. Met het hoofd op zak, keert ze triomferend terug naar haar volk, dat vervolgens de veldslag met het 'onthoofde' leger alsnog wint.

Twee curiositeiten die zijn te vinden op de (overigens waarschijnlijk door een van de vele, warrige webspinsels afscheidende, halve-gekken vervaardigde) site www.lilith.demon.nl

1/ Harry Mulish, ergens in het begin van de roman 'De Procedure':

Het ontstaan van de mens was een gecompliceerde affaire. Daarover bestaat nog steeds onduidelijkheid, niet alleen in biologische, ook in theologische kringen. In de Bijbel wordt dit wezen zelfs twee keer geschapen, en tot op zekere hoogte nog een derde keer. Genesis I:27 meldt, dat op de zesde en laatste scheppingsdag het volgende gebeurde: 'En God schiep de mens naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; man en vrouw schiep hij hen.' Het waren er dus twee; meteen daarop zegt God: 'Weest vruchtbaar, vermenigvuldigt u.' De man was dus Adam, maar de vrouw was niet Eva, want ons aller oermoeder zag pas later het levenslicht, toen de scheppingsweek al hoog en breed achter de rug was; zij werd niet afzonderlijk geschapen, maar kwam voort uit een rib van Adam. Deze was daar toen zeer over te spreken, want in Genesis 2:23 verklaart hij: 'Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees.' Eindelijk! Ook hieruit blijkt, dat Eva zijn tweede vrouw was. Maar hoe staat het dan met de eerste? Wie was zij? Gelukkig hebben deskundigen dat weten te achterhalen: Lilith.
Zeer zelfbewust, want even afzonderlijk geschapen als Adam, wenste zij zich niet aan hem ondergeschikt te maken. De breuk ontstond dan ook over de manier van 'vermenigvuldiging': zij wenste niet de onderliggende partij te zijn. In hun erotisch-technische conflict speelde misschien het feit mee, dat Adam toen nog Eva onder de leden had en in dat stadium dus een enigszins verwijfd type geweest moet zijn. De krach liep in elk geval hoog op en Lilith deed ten slotte iets verschrikkelijks: zij vloekte. Dat wil zeggen, zij sprak de onuitsprekelijke, 72-letterige naam van JHVH uit, veranderde op slag in een demon en vloog weg.
Onmiddellijk stuurde JHVH de engelen SNVJ, SNSNVJ en SMNGLPH achter haar aan, die haar onderschepten boven de Rode Zee. Maar uitschakelen konden zij haar niet. Sindsdien jaagt zij op alleenstaande mannen en wurgt zij kinderen in het kraambed. Kortom, in alle opzichten is Lilith het tegendeel van de latere Eva, de oermoeder, die door haar ontstaan pas een echte kerel maakte van Adam.

2/ Gedicht van Lucebert:

lente-suite voor lilith

3

lilith
die is lief die liebe suite van delibes

wie blieft
wie
die
sie is die
lilith
wis is lilith
lilith
die is lief die liebe suite van delibes

HA
daar dragen de orgels haar achterna
ka ka
kyrië eleison kyrië eleison
JA
zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon

Tot slot: wees niet ongerust, het gaat nog goed met me (geloof ik :-). Ik vind het alleen wel een grappig, misschien zelfs 'mooi' toeval, dat ik door mijn bezoek aan De Pont, het schrijven daarover, en het verder mijmeren en web doorzoeken naar aanleiding ervan, middels - de aanbeden prostituee en 'tegenpool' van de godverlaten, moordende soldaat - Lili Marleen, via Lilith, op Hekate stuit - van welke godin jij veel afweet.
Er moet toch wel sprake zijn, dunkt me, van een tamelijk diepgaande gemeenschappelijke interesse omtrent de wortels van het dominante geloof (zowel in letterlijke zin als in de zin van patriarchaat) en voor het wellicht 'matriarchale' of 'hermafrodyte/androgyne' dat daaraan vooraf ging en is weggecensureerd in de kanonieke boeken van Joden- en Christendom. Niet zelden gepaard gaande met gewelddadige vervolging en terechtstelling (brandstapel of anders) van 'heidenen', 'ketters' en 'heksen'.

Ik dien in dit verband het boek 'De golem' van Gustav Meyrink eens te herlezen. Heb daar indertijd tientallen dagboekpagina's over volgepend. Gaat over kabbalistische voorstellingen, ik dacht culminerend in verlossing door man-vrouwversmelting en soort hermafroditische of androgyne eenheid.

Losse inval: Simone Weil moet het, onbewust of aan den lijve, bijna wel ontzaggelijk zwaar hebben gehad, als Joodse vrouw schrijvend over 'onmiddellijke Godservaringen'? Tegen het zere been van Joodse patriarchale types, zoals Levinas. Zou haar uiteindelijke zelfdestructiviteit iets te maken kunnen hebben met het feit dat haar culturele voedingbodem op een massieve manier geen enkele ontplooiingsruimte bood voor een feminine (ervaring van) goddelijkheid en voor vrouwelijke seksualiteit? Ach, onzin, waarschijnlijk...

Meer lectuur:

Elaine H. Pagels, "What Became of God the Mother? Conflicting Images of God in Early Christianity." Signs 2, 2 (1976): 293-303.
Parvey, Constance F. "The Theology and Leadership of Women in the New Testament." In Religion and Sexism, pp. 117-149. Edited by Rosemary Radford Ruether. New York: Simon and Schuster, 1974.
Plaskow, Judith. "The Coming of Lilith: Toward a Feminist Theology." In Womanspirit Rising, pp. 198-209. Edited by Carol P. Christ and Judith Plaskow. San Francisco: Harper & Row, 1979.
Pomeroy, Sarah B. Goddesses, Whores, Wives and Slaves: Women in Classical Antiquity. New York: Schocken Books, 1975.
Overview of Lilith

Zie ook m'n blognotities:
Theologische speculaties 
In den beginne bij Anselm Kiefer 
Lucebert, Lilith en herziene taal van God
Lilith, godin of demon?

Lilith, godin of demon?

Bij het herlezen van mijn notitie 'Drie-eenheid en man-vrouwverhouding' van oktober vorig jaar, schoot me te binnen dat ik me eind 2003, begin 2004 nogal heb beziggehouden met de figuur 'Lilith'. Hieronder de eerste van een paar artikelen en notities die ik dezer dagen zal plaatsen over dit onderwerp.

---

The legendary Lilith has held endless fascination for countless cultures. Though some have viewed her as a divinity and others as a demon, she has come to universally symbolize feminine power and independence.

By Susannah Heschel

Before there was Adam and Eve, there was Adam and Lilith. The Bible doesn't speak of the creation of Adam and Lilith, but it does give two accounts of the creation of the first man and woman, in Genesis 1:26-28 and Genesis 2:21-24. In the first account, woman is created together with man, while in the second account, Adam is created first and then Eve is created out of his side. Why two stories? What happened to the first couple that necessitated a second creation? And why would God create human beings using two different methods?

The Midrash, a body of rabbinic literature produced in antiquity to elaborate on biblical personalities and events, explains that in the first chapter of Genesis, God created Lilith as Adam's first companion, while in the second chapter, God created Eve. The legend of Lilith was gradually elaborated. She had first appeared in the ancient Near East in literary texts and in magical incantation bowls, and her name stems from the Akkadian term for one of the deities in Mesopotamia known for diabolical activities. She is mentioned by name in only one verse in the Bible, Isaiah 34:14, as one of the beasts of prey and spirits who will appear on the day of vengeance. But she became a more tangible figure in the Greco-Roman era, appearing both in Jewish texts and in archeological remains. In the Talmud, Lilith is described as a night demon with a woman's face, long hair, and wings, but she is dangerous primarily to men: A man sleeping alone in a house may be seized by Lilith. Various Aramaic incantations protecting against her have been found inscribed on bowls and tablets from Babylonia, dating from the first millenium C.E., often along with the names of angels who are supposed to protect against her. Even among the Qumran documents (the so-called Dead Sea Scrolls), Lilith's name can be found.

Lilith's legend fully blossoms in The Alphabet of Ben Sira, an anonymous early medieval collection of fantasies, superstitions, and scatological stories, whose elaborate account of Lilith's life entered the Jewish imagination. According to the Alphabet, God created Lilith as a companion for a lonely Adam, but the relationship did not work out, for Lilith refused to lie beneath Adam, insisting, "We are equal to each other because we were both created from the earth." Adam, in turn, refused to lie beneath Lilith, insisting on his superiority to her. Lilith finally pronounced the Ineffable Name of God and flew off. Angels sent by God to retrieve her were unsuccessful. As punishment, one hundred of her children were condemned to die each day, and in retaliation, she threatened to bring illness to all newborn infants unless amulets inscribed with the names of angels were placed near them. In the subsequent classical kabbalistic texts of the Middle Ages, especially the Zohar, Lilith grows into a major figure. Not only does she murder babies, but she roams at night, seduces men, and gives birth to their children. Lilith becomes an enshrined figure in Kabbalah, as the spouse of Satan (called Samael) and queen of the Sitra Ahra, the demonic realm. Although she has left Adam, he once again copulates with her after his relationship with Eve ends following the murder of Abel.

Lilith is described as the inverse of the feminine aspect of God, the Shekhinah; while the Shekhinah [*] is pure and beautiful, Lilith is shameless, wicked, and symbolized by a snake with which Satan is said to fornicate. The literature on Lilith came to be reflected in Jewish folk customs as well. For instance, Lilith was believed to dwell in mirrors, so Jews traditionally considered it dangerous to hold a baby before a mirror. Later kabbalistic literature imagines Lilith appearing in a variety of guises, including as a cat or goose, but also as a beautiful woman from her head to her waist, and burning fire from her waist down. Lilith also comes to be identified with the Queen of Sheba, Solomon's great love, who is known for her independence and knowledge. It is precisely those attributes which are taken as evidence for the Queen of Sheba's confused sexual identity in midrashic and kabbalistic literature. Indeed, some sources suggest she is the mother of Babylonian King Nebuchadnezzar, Israel's great enemy.

Medieval Christianity showed no explicit awareness of the Lilith of The Alphabet of Ben Sira, but its emphasis on female responsibility for the seduction and fall of Adam and Eve, and the association of women with temptation and sin, reflects a similar tradition. Non-Jewish European folklore also refers to Lilith, usually in relation to Satan, but sometimes in relation to figures who are sexually miscast. For example, Lilith was purportedly the grandmother of the female pope described in a fifteenth-century German drama, and she appears as Adam's first wife in poems and art by Dante Gabriel Rossetti, and in Victor Hugo's La Fin de Satan, as well as in Goethe's Faust.

What makes demons female and women demonic? All cultures seem to have a folklore populated by evil spirits that embody caricatures of femininity, but the best-known example today is the myth of Lilith. The moral of her story was supposedly that women who refuse to be subservient to men are themselves demonic, a moral that runs throughout much of Western culture, considering that most women accused of witchcraft have been independent.
Theologically, the Lilith myth divides the supernatural realm into divine and demonic realms, which are gendered as male and female, respectively. God the Father rules the world of the divine, while Lilith the Demon rules the Sitra Ahra, the Other World of the kabbalistic imagination.

In recent years, feminists have reconfigured the Lilith myth, claiming it reveals male anxiety about women who cannot be kept under patriarchal control. In their versions of the story, Lilith demands equality, but her punishment for doing so is not a reflection of her evil, but of the intolerance of men who insist on controlling women. Her independence and knowledge indicate not her demonic nature or sexual miscasting, but instead represent all women seeking liberation from narrow gender roles.

The feminist bookstore in Berlin is called Lilith; the Lilith Fair is the name of an annual summer women's music festival; and Lilith Magazine, founded in 1976, was the first Jewish feminist periodical. Lilith is the subject of art, poetry, and even new religious rituals designed to affirm women's strength and spirituality. In her feminist midrash on Lilith, Jewish feminist Judith Plaskow describes Lilith returning to the Garden of Eden and forming a friendship with Eve, who had accepted her subservience to Adam but now begins to question that role. God and Adam are confused, Plaskow's story concludes, and "afraid the day Eve and Lilith returned to the garden, bursting with possibilities, ready to rebuild it together." The feminist potential of the Lilith story is enormous. Here is a woman who opposes Adam's hegemony over her, who has a firm will, and the power of secret knowledge to assert her will. How she comes to learn the secret name of God that allows her to fly away from Adam is not explained, nor has the secret name she uttered been transmitted to later generations of women.

This is the enigma that lies behind the fascination with her to this day. How do women attain knowledge when patriarchal societies prevent their formal education and their access to the learning limited to men? Viewing Lilith as an empowering prototype for women's independence is only possible in a feminist context that sees through the self-serving patriarchal desire to cloak Lilith as a dangerous demon. The bonding of women to Lilith carries the homoerotic connotation not of simple sexual desire for another, but of merging, one with the other, so that Eve and all women who find themselves in positions of subjugation to men can become part of Lilith's wisdom, self-assertion, and independence.
[cursiveringen door mij; K]

Susannah Heschel holds the Eli Black Professorship in Jewish Studies at Dartmouth College and is the author of
Abraham Geiger.

Tweede plaatje: John Collier, Lilith

[*] Joodse baby-jongetjes zouden extra gevaar lopen door Lilith te worden gedood. Door de besnijdenis (in de achtste week) wordt het mannelijke kind opgenomen in de sjechina opgevat als Joodse gemeenschap, volk van de Ark des Verbonds (lees: de mannelijke Joodse Orde)[#]. Dit kan je mijns inziens opvatten als de 'onteigening' van het kind als vrucht van de moederschoot - 'legitiem bezit' van de vrouw - en de 'inlijving' in de orde der vaders en patriarchen, waarbij het authentiek vrouwelijke als gevaarlijk en duister wordt voorgesteld.
[#] Toevoeging december 2011: Peter Sloterdijk stelt in het tweede deel van zijn Sferen-trilogie (hoofdstuk 3, Arken, stadsmuren, wereldgrenzen, immuunsystemen): 'Het begrip "ark" - afkomstig van het Latijnse arca, kist, met haar afleiding arcanus, gesloten, geheim - onthult de in sferologisch opzicht meest radicale ruimtegedachte, die de mensen op de drempel van de hoogcultuur konden ontwikkelen, namelijk dat de kunstmatige, afgedichte binnenwereld onder bepaalde omstandigheden als enig mogelijke omgeving voor haar bewoners kan overblijven. [...] De ark is het autonome, het absolute, het contextvrije huis, het gebouw zonder nabuurschap; in de ark is de negatie van de omgeving door de kunstmatige constructie op exemplarische wijze belichaamd.' In het eerste deel van de trilogie maakt Sloterdijk duidelijk dat de primaire menselijke binnenwereld die van de baarmoeder is. De Ark des Verbonds kan je volgens mij daarom zien als een inlijving van de vrouwelijke oergrond in de mannelijke orde(ning). Vergelijk mijn theologische speculaties eerder op deze blog (waarin ik zijdelings de door mannelijke priesters beheerde 'baarmoederkamers' van het Hindoeïsme noem). Denk verder aan Levinas' benadrukking dat het Joodse geloof - in mijn woorden geparafraseerd - het exacte tegendeel is van een bloed en bodem-mythologie (waarmee zijn steun voor het zionisme overigens behoorlijk in strijd lijkt te zijn). Ook komt natuurlijk de moderne mythe Star Trek voor de geest: een groep mensen die in een ruimteschip de onleefbaar geworden aarde heeft moeten verlaten en vol heimwee rondzwerft in een heelal vol gevaren; waarbij overigens de aansporingen van de natuurkundige Stephen Hawking, die de mensen maant andere planeten te koloniseren voordat de aarde teveel is opgewarmd, alsmede vele andere astronautische fantasieën, naadloos aansluiten.
Dit alles kan je zien als wanhopige pogingen om een ontspoord en uiteindelijk de ecologische bestaansvoorwaarden verwoestend patriarchaal (denk)systeem te repareren en te bestendigen. Dus zonder de kern van het probleem onder ogen te zien: de onwil - voortkomend uit onder meer ongevoeligheid en daarmee gemoeide agressieve penetratiedrang - om in harmonie te leven met een 'dragende en bergende grond' die men niet in zijn macht heeft, noch probeert geheel onder controle te krijgen, kortom leven vanuit het vertrouwen in een voldoende 'moederlijk' heelal, waarin het vrouwelijke niet wordt vernietigd en tevergeefs gecompenseerd door een Heer in den hoge en diens eis tot - au fond (dit wordt vaak verpakt in ethische termen) meedogenloze, alles en iedereen in het teken van 'overleven' opofferende - 'zelfherberging', om een term te gebruiken van Sloterdijk, die naar mijn smaak toch blijft denken vanuit dit masculine paradigma.
Zo bezien is het van betekenis dat 'ark' teruggaat op 'kist', dus niet op een bolvormige maar op een rechthoekige afgesloten ruimte - vergelijk 'baren' en 'opbaren' in mijn theologische speculaties.
Zie ook:

Changing Literary Representations of Lilith and the Evolution of a Mythical Heroine
Lucebert en Lilith
In den beginne bij Anselm Kiefer
Achtergronden van Lilith

30 januari 2009

Kredietcrisis en inflatiespook

Hier een artikel, ook leesbaar voor niet-economen, dat aannemelijk maakt dat het probleem structureel veel dieper zit dan de banken die geen geld meer lenen omdat ze met een massa slechte leningen zitten. Het gaat erom, dat door het hele bedrijfsleven kolossale schulden zijn gemaakt. De verhouding tot het door de reële economie gegenereerde totale inkomen is volstrekt zoek. Men heeft gigantisch gespeculeerd op een ongestoorde, absurd hoge gemiddelde economische groei.

Wat de staten nu proberen, is de onbetaalbare schuldenlast van banken en sommige bedrijven linksom of rechtsom over te nemen of te dekken, dus de aflossingsverplichting te spreiden over de hele bevolking (belastingbetalers). Dit zal niet werken, omdat het probleem is dat er te weinig inkomen is in verhouding tot de schuldenlast. De staat kan niet uit het niets het totale inkomen laten groeien, tenzij door de geldpers te laten draaien.

De auteur van het artikel betoogt dan ook dat inflatie uiteindelijk het enige zal zijn dat de schuldenlast tot houdbare proporties zal (kunnen) terugbrengen. Ook dat is een mechanisme dat de straf van de 'aflossing' van de mega-schuldenlast spreidt over de hele bevolking, als alternatief voor het failliet gaat van de bedrijven, verzekeraars, banken, pensioenfondsen et cetera die onverantwoord veel schulden hebben gemaakt of daar indirect (via aandelen) aan hebben meegedaan.

Eigenlijk zou het failliet gaan (bedrijven) of grote verliezen leiden (pensioenfondsen e.d.) van de actoren die direct (bedrijven) en indirect (aandeelhouders, onder meer pensioenfondsen) een onverantwoorde berg schulden hebben gemaakt respectievelijk zich blindelings rijk hebben gerekend, het meest rechtvaardig zijn. Maar de politiek zal dit niet aandurven, uit angst voor sociale onrust en maatschappelijke wanorde. Daarom zullen alle burgers worden gestraft voor de roekeloosheid van met name de private sector. Wie - als particulier, of zoals China, als natie - heeft gespaard, zal boeten voor de onverantwoorde leen- en spendeerdrift van anderen, doordat het gespaarde geld straks nog maar weinig waard is. Men zal massaal gaan proberen met dat geld zaken te kopen die hun waarde behouden, zoals goud, maar als het inflatiespook echt toeslaat, zal dat de pijn nauwelijks kunnen verzachten, omdat door een run op die goederen de prijs ervan pijlsnel zal stijgen tot een peil dat op langere termijn niet zal blijven bestaan, zodat men er bij verkoop veel minder geld voor krijgt dan de aankoop heeft gekost.

Zie ook m'n blognotitie:
Geldontwaarding door schuldencrisis (september 2007)

Jacob Israël de Haan in Gaza

De belofte van een 'Joods tehuis' in Palestina gaat zoals bekend terug tot de verklaring van Balfour (1917).

De Britse en Franse kolonisators in het gebied wilden tijdens WOI de Joodse bevolking in Europa hun kant laten kiezen (dus tegen Duitsland).

Dus zowel WOI als WOII zijn cruciaal geweest voor Westerse steun aan de stichting van Israël als 'tehuis voor Joden' dan wel 'Joodse staat'.

Interessante quote uit de verklaring (zie de wikipedia):
'His Majesty's Government view with favour the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, and will use their best endeavours to facilitate the achievement of this object, it being clearly understood that nothing shall be done which may prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine'
Met toelichting:
'Het woord tehuis in plaats van staat werd opzettelijk gebruikt en de Britten deden in de jaren die volgden heel wat moeite om te ontkennen dat de oprichting van een Joodse staat ooit de bedoeling was geweest, onder meer via de Churchill White Paper van 1922. Privé gaven Britse functionarissen waaronder Balfour, wel toe dat de interpretatie van de zionisten het uiteindelijke resultaat zou zijn.
Edwin Montagu, minister van Buitenlandse Zaken van India en een antizionistische Jood, zorgde ervoor dat de tekst rekening hield met de rechten van de niet-Joodse gemeenschappen in Palestina (...) omdat hij wilde vermijden dat de verklaring anders wellicht tot antisemitische acties zou kunnen leiden.'
De Nederlandse dichter en romanschrijver Jacob Israël de Haan, een gelovige Jood, emigreerde in 1919 naar het toenmalige Palestina onder Brits bestuur. Hij was zionist, maar behoorde tot de stroming die om religieuze redenen tegen de stichting van een Joodse staat was. Maar dat betekende niet dat hij, met de Arabische bevolking, tegen de Britse kolonisator was: in zijn 'Kwatrijnen' zingt hij de lof van generaal Ronald Storrs, de eerste Britse militaire gouverneur van Jeruzalem, die hij 'Heerscher der heilge stad, door de wil Gods' noemt. Van de andere kant knoopte de homoseksueel De Haan meer dan vriendschappelijke betrekkingen aan met Arabische mannen.

De Haan schrijft over de eerste Joodse bewoning van Gaza:
'De Joodsche bevolking van Gaza bestaat uit nog geen tien familiën. De meesten zijn na den oorlog uit Rusland in het Land gekomen. En vaak nog maar enkele maanden hier. (...) De verhouding tusschen de Arabieren en de Joden is tot dusver goed. Maar men moet zien, hoe het worden zal, wanneer de joodsche jischoeb in macht en in wil toeneemt.'
De Haan, die zich opwierp als voorman van de groep religieus aan hem verwante Joden, voorzag dus de spanningen die de komst van steeds meer Joden zouden (kunnen) veroorzaken. Al was er toen geen concreet zicht op een aparte Joodse staat.

De Haan:
'Wij zullen vandaag naar het slagveld bij de Wadi Gaza rijden. Maar als ik in de khan kom kijken, vind ik Hadj Achmed in het mooiste humeur van de wereld. Hij heeft al héél vroeg de paarden gezadeld. En de stoute, joodsche, jongetjes Jozef en Benjamin, zijn als effendis op gezadelde paarden uitgereden. Want Hadj Achmed is een wijs man. (...) Zijn vader was nog een veel wijzer man. Hij was héél zwart. En hij heette eenvoudig Jaäcoeb. Maar omdat hij zoo verregaand wijs was, werd hij bijgenaamd sjeikh Jaäcoeb. Hij was het erkende geestelijk hoofd van de Soedaneezen te Jeruzalem. De zoon van dezen wijzen sjeikh Jaäcoeb verzekert mij, dat Jozef en Benjamin héél aardige kinderen zijn. Hij heeft hun daarom de paarden ook gaarne gegeven.'
De vallei van Gaza was kennelijk een historisch slagveld. Toen al.
In Jeruzalem bestond (en bestaat?) dus ook een gemeenschap van Soedanese Arabieren.
En de zoon van de leider van deze bevolkingsgroep, leende dus met plezier paarden uit aan Joodse immigrantenjongetjes...

Over Gaza dichtte De Haan het kwatrijn:
GAZA

Hemel, wind en zwaluwen.
Wolken en hun schaduwen.
't Land, dat met zijn open pracht
Zoveel vrije zonen wacht.
Lyrisch beschrijft hij zijn tochten te paard, met zijn Arabische vriend Adil.

In 1924 werd De Haan vermoord door de geheime dienst van de zionisten, de Hagana, met medeweten van de persoon die de tweede president van Israël zou worden... Men zou eens een goede speelfilm moeten maken over deze geschiedenis.

In een recente column in Buitenhof, zegt publicist Max Pam (update: het stukje staat niet meer op de site van Pam; wel nog op die van Buitenhof; aanvulling mei 2015: inmiddels ook daar weg, citaat zwerft nog wel rond):
'Hoe begrijpelijk ook dat het is gebeurd, achteraf bezien ware het toch beter geweest als de staat Israël na de Tweede Wereldoorlog niet was gesticht.'
Welnu, er waren destijds dus prominente Joden in Palestina die een aparte staat met een Joodse identiteit van begin af aan onwenselijk vonden.

Maar Israël is er gekomen en werd als staat erkend door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1947. Inmiddels wonen er meer dan zeven miljoen mensen. Begrijpelijkerwijs zegt Pam:
'Maar nu Israël eenmaal bestaat, moet het ook blijven bestaan, hoe tragisch dat misschien ook is voor de Palestijnen. De wereld kan zich geen tweede Holocaust permitteren.'
Waarna hij in verband met de Gaza-oorlog kort de rabiaat antisemitische ideologie van Hamas schetst. Het handvest van Hamas staat hier - je schrikt je een ongeluk.

De columnist Tom Segev van de Israëlische krant Ha'aretz heeft waarschijnlijk gelijk (zie zijn stuk in Het Betoog, de Volkskrant van 17 januari j.l.), als hij een werkelijke vrede binnen afzienbare tijd kansloos acht. Beheersing van het conflict, dus een wapenstilstand voor lange tijd, waarvoor onderhandelingen met Hamas zijns inziens noodzakelijk zijn, is voorlopig het hoogst haalbare.

Segev noemt het trouwens 'waarschijnlijk de ernstigste vergissing in de Israëlische geschiedenis' dat Menachem Begin en Moshe Dayan na de zesdaagse oorlog (1967) niet kozen voor een politiek van immigratie van Palestijnen vanuit Gaza naar de Westoever - wat het hopeloos overbevolkte en explosieve Gaza van nu had kunnen voorkomen - omdat men de Westoever wilde reserveren voor Joodse kolonisten... toen al een sterke stroming die uit was op 'Groot-Israël', dus.

Op de lange termijn zal Israël deze betreurenswaardige politiek moeten terugdraaien, door zich terug te trekken van de Westoever en Palestijnen uit Gaza in de gelegenheid te stellen zich daar te vestigen. Daarvoor zal de macht van ultra-religieuzen (die er soms een racistisch getint geloof op na houden), die een Groot-Israël met een ongedeeld Jeruzalem willen, moeten worden gebroken; net als de macht van de ultra-religieuze (en deels antisemitische) Palestijnen, die met niets minder dan een Groot-Palestina met hun volledige Jeruzalem genoegen nemen.

Daar zullen nog tientallen jaren overheen gaan, zo het ooit gaat lukken.

Voor Obama ziet Segev als het hoogst haalbare: geen pretentieuze nieuwe 'roadmap to peace' maar helpen het conflict te beheersen, zodat het leven van zowel Israëliërs als Palestijnen draaglijk kan worden.

Dat lijkt met een realistisch standpunt. Waarbij Israël overigens fikse inspanningen zal moeten doen, om de economie en bewegingsvrijheid op de Westoever en in Gaza zeer sterk te (doen) verbeteren. En op z'n minst alle bouwactiviteiten op de Westoever stopzetten, als tussenstap naar geleidelijke afbouw. Als het dit nalaat, zal er geen rust zijn voor haar bevolking, zullen gewelddadigheden blijven en zullen steeds meer goed opgeleide Israëliërs naar Europa en de VS emigreren - een desolaat scenario.

Zie ook (toegevoegd vanaf mei 2015):

Kroniek van een aangekondigde moord
Door Mischa Cohen, Vrij Nederland, 22 mei 2015

Documentaire Het eind dat niemand keren kan
Door Emile Fallaux, 1991, 1 uur en 56 minuten

29 januari 2009

Meditatie over zin en vertrouwen

Het schilderij Angelus Novus was te zien op de tentoonstelling Lost Paradise in het Zentrum Paul Klee in Bern.



Interessant artikel[*] van Kees Voorhoeve, op zijn site 'Meditatie en mystiek', waarin de sjechina - het vrouwelijke gelaat van God - wordt genoemd:

Over de Puinhopen van de Geschiedenis
Bewerking van een Teisho van Ton Lathouwers


Middenin de geschiedenis; over het laatste woord en Walter Benjamin 

De geschiedenis is vaak een verschrikking, er is een dreiging aan alle kanten. Dat kan niet altijd tot je doordringen, want dan heb je geen leven. Maar soms dringt het heel diep tot je door. De aanleiding voor dit verhaal was wat er een paar maanden geleden in Moskou gebeurde, de kans dat negenhonderd mensen afgemaakt werden, dat die dingen in Bali gebeuren, dat die in Palestina gebeuren... Er is in de Mahayanatraditie een hele ontroerende tekst 'De opdracht van de bodhisattva'. Het is geschreven door Shantideva, een monnik. Heel kort samengevat is die tekst: 'de tranen zullen worden gedroogd, er zal geen dood meer zijn.' Ja, een beetje met een kijk naar de toekomst. Maar tegelijk méér dan de toekomst, laat ik dat vooropstellen. Want intussen zag Shantideva als een echte Mahayanboeddhist heel goed hoe deze werkelijkheid was. Zien wat er is, zoals ook Bernie Glasman doet in zijn boek: getuigen, bearing witness, erbij blijven, en tegelijk: dit is niet het laatste woord. Wat dan? Wat is dan het laatste woord? Als we het even zo mogen noemen, want ook die woorden zijn natuurlijk weer misleidend. De geloften van de boddhisattva drukken dat eigenlijk ook al uit. Dat is hoopvol met een hoofdletter. Dat is: oneindig is de weg van het ontwaken. Ontwaken dat is: ik ga hem tot het einde. Allen zullen worden gered. Alle poorten gaan open. De oorzaak van het lijden: weg! Dat is nogal wat, hè? Er is in de tekst van Shantideva een soort opsomming, je zou kunnen zeggen een perspectief voor alle concrete noden. Tranen zullen worden gedroogd, er zal geen dood meer zijn. Een profetische stem uit het boeddhisme. Die is er dus ook. Ja, die is er ook. En in de grote dialoog die er op het ogenblik is tussen zen en het westen, is één van de dingen die daar benadrukt wordt dat het boeddhisme ook de profetische stem moet ontdekken. Die is er altijd geweest, maar niet erg luid. De tradities kunnen van elkaar leren.

Wat bepaalt het leven?
De tekst van Shantideva begint, en dat is niet voor niets zo, 'Opdracht'. Waarvoor leef ik? Waarvoor zit ik? Waarom doe ik zoveel stomme dingen in mijn leven, waarvan ik de zin niet zie en die toch een zin moeten hebben, al ontsnapt het aan iedereen. Het heeft te maken met wat uitgedrukt wordt in die profetische stem, dat alle ongeluk ooit voorbij zal zijn. Zoals een Sovjet auteur dat schrijft, een atheïst, in zijn boek 'De theorie der onwaarschijnlijkheid'. Hij zegt 'Wat bepaalt het leven, het echte leven? Het onwaarschijnlijke van het wonder!' En op het moment dat hij dat ontdekt - plak er geen etiket op, vraag niet: is dat satori of kensho? - dan zegt 'ie dat alles ooit voorbij zal zijn. Zo staat het ook in de geloften, waar overigens terecht heel veel mensen over vallen. Terecht, want ik hoop niet dat het te makkelijk als olie door u heengaat. Zo van: ik zal ze allen bevrijden; terwijl IK niks kan. Mijn IK kan inderdaad niks. Ik kan de mensen die mij dierbaar zijn soms nog niet eens helpen en toch is het waar dat dat uitgesproken wordt. Vanwaar? Don't know. Dat is méér dan van mijn ik, en toch zeg ik: óók mijn ik. Ik ben erbij betrokken. Het is niet een buitengebeuren, niet een grote tovenaar, niet een goedkoop geloof. Het heeft te maken met híer. Met dit. Hoe? Don't know. Misschien is dit alleen maar echt levend als je op de puinhopen van de geschiedenis botst. Ook de tekst van Shantideva is met bloed, zweet en tranen neergeschreven. En de Profetieën uit het Oude Testament, Ezechiël. Die woorden 'De tranen zullen worden gedroogd', komen van Ezechiël. Wat ging er in hem om? Hij zag de Babylonische ballingschap, hij zag de verschrikking, en de verplettering van zijn volk en toch zegt hij dat. 'De tranen zullen worden gedroogd'. Om te laten zien hoe ernstig het hem was, zegt hij ook 'Ik vervloek de dag dat ik geboren ben!'[1] Hij zag het niet meer. Dat was niet goedkoop van 'Ach het komt wel goed', de grote tovenaar, Jahwe of weet-ik-wie; 'Ik vervloek de dag dat ik geboren ben!' Dat staat er letterlijk in, en toch : 'De tranen zullen worden gedroogd. Er zal geen dood meer zijn'. En het is uitgerekend Ezechiël in een traditie die geen antwoord had op de dood. Dood is dood, God is een God van de levenden. Hij probeert toch een antwoord te formuleren op de dood. Hij doet dat in zijn traditie. Hij gebruikt beelden, zoals de vlakte van Jozevat, de opstanding[2] van de doden, die komen zo uit de grond, door een wonder. Dat is zijn manier. Maar het is niet helemaal een wonder, dat is misschien de kern van het verhaal van Ezechiël, want hij worstelt daarmee, en hij vraagt ook: 'Wat aan het eind der tijden, wat in het nieuwe Jeruzalem?' OK, alle volkeren van de aarde zingen en juichen, halleluja, maar wat met de mensen die niet meer leven, wat met de verschrikkingen? Wat met dat waarvoor ik de dag van mijn geboorte vervloekte?' En dan komt dat antwoord. Hoe komt dat, dat is heel interessant. De Sjechina, het vrouwelijke gelaat van God, zegt niet: 'Ezechiël, zit je daarmee? Ik zal het je even laten zien. Kijk naar dat dal van Jozevat, ze komen allemaal uit hun graf'. Nee. Weet u wat ze zegt tegen hem? Ze zegt:'Jíj moet het doen'. Wat er in Ezechiël omging zullen we nooit weten, maar hij spreekt het uit, 'dat de doden opstaan'. En verdomme het gebeurt. Dat is maar een beeld natuurlijk, een beeld, meer niet. Op een punt waarop hij werkelijk geen uitkomst zag. Eli Wiesel, die Auschwitz gekend heeft, schrijft ergens: hoe is het mogelijk dat we in deze tijd nog kunnen geloven dat het goedkomt? Hij zegt dat wij mensen de wereld kunnen redden. Menselijkerwijs is dit waanzin. Misschien voelt u het niet zo, maar hij heeft het zo gevoeld. Eli Wiesel heeft de verschrikkingen meegemaakt, híj heeft het recht om het te zeggen, net als Ezechiël en als Shantideva. Menselijkerwijs is het misschien waanzin, maar ik geloof in die waanzin. De wanhoop is in onze traditie nooit het laatste woord. Er is meer. Wat dan? Don't know. Kan ik het uitdrukken? Don't know.

De mist in
Dan is er de tekst die wij elke ochtend citeren van Hisamatsu. Dat is ook geen makkelijke tekst. Dat lijkt het misschien. Misschien vindt u hem een beetje saai. Ik vind hem ook een beetje saai. Hisamatsu is een filosoof en daarnaast zenman, het is zijn roeping om opnieuw woorden te vinden voor dat wat niet uit te spreken is, een nieuwe taal. Hij is een groot vernieuwer van de zen, waar net zomin als de profetische stem ook de geschiedenis niet zo serieus genomen werd. Misschien denkt u, 'Dat hoeft ook niet, ik mediteer en dan laat ik het leven voor wat het was'. Dat is heel lang zo geweest en men trok zich terug in kloosters. En Hisamatsu heeft onder de oorlog gezien, wat de consequenties daarvan waren. Het hele zenestablishment ging de mist in. Dat is een grote tragiek geworden. En Hisamatsu zag dat en wist dat wij ons niet terug kunnen trekken. En hij deed een grote ontdekking: wij staan, ook als mensen die mediteren, ook als boeddhisten, als zenmensen, middenin de geschiedenis. Vandaar die regel die wij citeren: 'Laat ons de juiste richting ontdekken waarin de geschiedenis zou moeten voortgaan'. Een rare regel. Kunnen wij dat ooit ontdekken? Kan ik mij ooit buiten de geschiedenis plaatsen en zeggen: zo moet het? Nee, dat kan niet. Dat bedoelt hij ook niet. Het is niet voor niks dat dezelfde Hisamatsu in zijn fundamentele koan zegt: 'Wat je ook doet, het werkt niet, wat ga je doen?' Het is hetzelfde als de Hartsutra: blijf bij het woord uit jouw hart, uit jóuw hart, waar je misschien helemaal alleen tegenover het universum staat, zoals Hisamatsu, toen hij dit voor het eerst uitte. En Shantideva, en Ezechiël.

Doodsstrijd
Er staat nog iets interessants in de tekst die wij lezen: 'Laten wij ons bewust zijn van de doodsstrijd, persoonlijk en maatschappelijk'. Persoonlijk, dat is zoals het in het boek Twee rivieren wordt beschreven. De doodsstrijd persoonlijk. De Grote Dood van zen. De puinhopen van het eigen leven. Maar nu gaat het over de doodstrijd maatschappelijk, de puinhopen van de geschiedenis, die Hisamatasu zag, en de vraag: wat moet ik daarmee? Hoe kan ik de juiste richting van de geschiedenis ontdekken, wat kan ik doen? En nogmaals, de situatie in Japan, in heel de wereld, was onthullend voor hem en schokkend. Hij moest stelling nemen, dat was een diepe ontdekking. Het is waar de Hartsutra eigenlijk al op wijst: terug naar hier, terug naar de dingen. Hisamatsu zegt ook: 'terug naar de geschiedenis, terug in de tijd'. Weliswaar ieder volgens de eigen roeping in het leven, maar bewust van de doodsstrijd, ook maatschappelijk. Ja, dat lezen we dan elke ochtend en misschien denkt u: 'Mooi, of saai en het zal wel zo zijn, maar wat moet ik daarmee?' Wel, hij heeft nog iets geschreven, over FAS, die vernieuwingsbeweging in de zen van Hisamatsu. Waar staat FAS voor? De F is Formless Self. Waar gaat het om, in zijn vernieuwing, in zijn midden in het leven staan? Hij hamert op zen voor leken - jullie zijn allemaal leken, ik ook - zen middenin de wereld, midden in je eigen roeping, midden in je bedrijf, of in je gezin, en daar: Formless Self, oorspronkelijk gelaat, boeddhanatuur. De A: All mankind. Niet alleen Japanners, niet alleen zenmensen, maar All Mankind. Niet alleen de mensen die nu leven, ook die uit het verleden. All mankind. Allesomvattend. Dat was heel fundamenteel voor hem. Zen moet losbreken uit de traditionele vormen als een soort typisch Japanse of oosterse aangelegenheid, en naar hier komen, naar heel de wereld, alle levende wezens. En dan die S, dat is het moeilijkste. De S heeft te maken met de geschiedenis. Waarom staat er dan niet een H? Hij omschrijft het zo: history Suprahistorically. De geschiedenis die zichzelf overstijgt als geschiedenis[3]. Wat bedoelt hij daarmee? De geschiedenis? Ja, en tegelijk fundamenteel meer. Want anders wordt het: ik doe hier mijn best op de plaats waar het leven mij neerzet, we zitten, we doen sesshins, af en toe een gesprek met de leraar en daar rolt iets uit: verlichting. Nee, nee, juist niet! Het is niet een wet van oorzaak en gevolg. Het is niet een techniek met een doel, niet persoonlijk, niet maatschappelijk. Wij werken aan de geschiedenis, wij luisteren naar ons hart, wij drukken onszelf uit in onze roeping, maar het gaat niet om een soort doel wat uiteindelijk door ons bewerkstelligd wordt. Nee. Waar gaat het dan om? Don't know. Ook bij hem.

De engel van de geschiedenis
En goddank is er een joods filosoof, een communist, een marxist, die dat ook, bij toeval, ontdekt en daar zeer indrukwekkend over schrijft. Die daar ook mee worstelt, waar sta ik in de geschiedenis, terwijl ik zie dat het een puinhoop is? Het is Walter Benjamin. Een marxist, een filosoof, maar eigenlijk ook een mysticus[4]. Die het op den duur niet aankon dat er weer een verschrikking voor zijn volk begon (uiteindelijk is hij erop stukgebroken, hij is uit het leven gestapt) en erover schrijft, heel indrukwekkend. Hij doet dat allereerst naar aanleiding van een schilderij van Paul Klee, getiteld Angelus Novus, een nieuwe engel. Maar wat hij daarover neerschrijft als atheïst is zo religieus en zo diep en zo to the point over die S, in dat stomme woord Suprahistorically, dat, vergeet het niet, voor Hisamatsu de kern is. Voor hem was dat wezenlijk. Blijf in deze tijd, blijf in de geschiedenis, zoek je plaats. Maar het gaat niet om een doel, het gaat niet om iets wat IK bereik. Het gaat om iets anders en dat vindt je terug bij Walter Benjamin. Allereerst in dat schilderij. Die engel, zegt hij, die afgebeeld is, die kijkt ons aan met verwilderde ogen, met angst, met opengesperd gezicht en open vleugels en een schreeuw. Dat is de engel van de geschiedenis. Die staat met zijn rug naar de toekomst. Hij ziet alleen het verleden. En wat ziet 'ie? Puinhopen, dood. Hij is radeloos en hij zou willen blijven stilstaan om al dat dode tot leven te wekken. 'Maar er waait een storm uit het paradijs, die hem meedogenloos de toekomst in sleurt'. Hij kan zijn vleugels niet meer bewegen. Een heel aangrijpend schilderij. Die storm uit het paradijs betekent dat we niet terug kunnen naar het verleden, nooit. Dat is wat wij vooruitgang noemen, maar als je kijkt naar het verleden zie je puinhopen. Wat zegt hij daar verder over? 'Het is niet het laatste woord'. Elke keer komt hij erop terug. Overigens gebruikt hij beelden uit zijn traditie, de Messias. In de joodse traditie is de Messias iets van de eindtijd. Het is een woord, een uitdrukking, een archetype om te zeggen dat het Einde niet het einde is als consequentie van wat wij doen. Het einde waar het echt om gaat is van een andere orde. Niet alleen daar, maar heel de geschiedenis door werkt iets wat we niet kunnen benoemen. Soms wordt het Kuan Yin genoemd, soms wordt het de Geest genoemd, die waait waar zij wil, en hij noemt het de Messias. Er is een soort gebeuren, een werkelijkheid van een totaal andere orde. En dat zegt een atheïst. Pas op, zegt hij, dat je niet in de valkuil kijkt, dat je denkt: uit het verleden concludeer ik wat de tijd is en wat de geschiedenis. Een aaneenschakeling van minuten, uren, dagen, een rozenkrans van momenten. Heel veel historici doen dat, die zien causale samenhangen. Nee, zegt hij, er is in de geschiedenis iets waardoor een gebeurtenis ineens ons iets met nieuwe ogen doet zien van duizend jaar eerder. Er is iets wat ons ontsnapt. Pas veel later kunnen we een samenhang zien en die samenhang verdwijnt. En nog veel later een andere samenhang. Don't know. Steeds opnieuw. En ik heb daar geen woord voor, wat dat uiteindelijk is. Hij zegt dan: Ik noem dat de Messias. In zenteksten staat daarover: al vergaat het universum, al wordt het een puinhoop, jouw oorspronkelijk gelaat vergaat nooit. Er is iets wat haaks op alles staat, haaks op onze causaliteit, en dat wat er haaks op staat geeft het zijn echte diepe samenhang. En daarom, zegt hij, kunnen we nooit zeggen dat wij vanuit dit leven conclusies kunnen trekken over dáár.

Grenzeloos vertrouwen
Niet dat de toekomst een aaneenschakeling is van momenten die niet ingevuld zijn. Nee, het is levend. Hoe levend? Dat weet ik niet. Maar dat zijn die profetische beelden, onmogelijke beelden. In de grond is dat de teneur van de Hartsutra. Het laatste woord van de Hartsutra is: 'Ga voorbij', en dat doelt niet op 'doe maar wat en dan komt er iets uit', het is parasamgate [toevoeging maart 2019: ook wel vertaald als "samen naar de overkant gegaan"]. Doe die onmogelijke stap, ontdek iets met je hart. En het laatste woord is: geloof [toevoeging maart 2019: svaha - ook wel vertaald als "halleluja"; K]. Een grenzeloos vertrouwen, een gebeuren in het hart, en allereerst trouw. Niet alleen vertrouwen; trouw aan het verleden, trouw aan alles, zoals Eli Wiesel bij herhaling zegt: 'Zelfs als God het zou vergeten, ik zal het niet vergeten'[3]. Die trouw. Walter Benjamin zegt ergens dat juist in de mislukking en in de puinhopen van de geschiedenis, in de Grote Dood van de geschiedenis, dat andere nabij komt. 'In de stilte van het naderen en in het nu'. In de nu-tijd, in de tijd die leeft, eindelijk leeft, niet meer als tijd, maar als nu. Er zal geen tijd meer zijn. Het is Walter Benjamin die ons laat zien dat de voltooiing van de geschiedenis niet iets is van ons, er is daar iets wat ons ontsnapt. Er is iets definitief bepalends van een totaal andere orde waardoor alles anders wordt, waardoor alles pas dan uiteindelijk gezien wordt zoals het is, in een diepere samenhang. En voordien? Don't know. En blijven op de plek waar geen plek is om te gaan staan. Wij gaan terug de stilte in.

Zie ook het mooie essay:

The Meaning of Death in Buddhism
Door Shirley Galloway, 1992

Noten (later toegevoegd)

[*] De site bestaat niet meer. Nog te lezen in Wayback Machine.

[1] Simon Vestdijk stelt de kwestie van het niet vervloeken van de Schepper - nauwkeuriger: van het bestaan dat hij in gang heeft gezet - wegens het lijden dat het leven met zich meebrengt, op een Jeroen Bosch-achtig beeldende en ronduit ontroerende wijze aan de orde in zijn vrij kort na WOII gepubliceerde De kellner en de levenden (1949).
Men denke ook aan De mythe van Sisyphus (1942) van Albert Camus: de mogelijkheid van de zelfmoord als grondprobleem van de filosofie; behoort men, of kiest men er althans voor, het bestaan met al zijn verschrikkingen en wanstaltigheden te aanvaarden, of niet?
En aan de kwatrijnen 'Eenheid' en 'Eenheid Gods' van de joodse schrijver Jacob Israël de Haan, met onder meer de verzen:
'Alles is God in God alleen. / Al vale schuld en al het lijden, / Alle vreugd en geween.' En: 'God draagt alles, ook zeerste zonden.'


[2] Hierbij denk ik, terecht of niet, aan de - deels misschien 'geniale', deels te grootse en ingewikkeld de mist ingaande - 'kosmogonie' The Event in Science, History, Philosophy & Art van Yeshayahu Ben-Aharon, dat eindigt met: "De essentie van tijd is wederopstanding", verwijzend naar Levinas, waarschijnlijk Totalité et infini, waarin hij schrijft: "Wederopstanding constitueert de principale gebeurtenis van de tijd" ("La résurrection constitue l'événement principal du temps").
Levinas moest overigens niets hebben - legt David Dekker uit - van het idee dat je van de Ander niets ontvangt dan wat (in potentie) in jezelf is, alsof je van alle eeuwigheid bezat wat van buitenaf tot je komt - en zal daarom grote bedenkingen hebben gehad tegen het boeddhisme, vermoed ik (ik ken zijn werk daar niet goed genoeg voor).
Aanvulling maart 2019: Ik begrijp niet meer helemaal wat ik met het voorgaande bedoelde, in zoverre immers volgens het boeddhisme 'jezelf' in de zin van het 'ik' zeg maar een soort fundamentele vergissing is die het lijden met zich meebrengt en (dus) allerminst een zetel van ('in alle eeuwigheid bezeten')  wijsheid. Anderzijds schemert in veel boeddhistische bespiegelingen een begrip van "het zelf" als atman door, dat op een mysterieuze manier (ook) Brahman en daarmee 'alles' is: tat tvam asi. Misschien had ik dit voor de geest bij het schrijven van de tweede alinea van deze voetnoot.


Elliot R. Wolfson citeert in de bundel Encountering the Medieval in Modern Jewish Thought Levinas:

"Er is geen continuïteit in het zijn. Tijd is discontinu; een moment komt voort uit een ander niet zonder interruptie: door een extase." "[...] dood en wederopstanding constitueren de tijd", een "formele structuur" die "de relatie vooronderstelt van het ik met de Ander en, aan haar basis, vruchtbaarheid door de discontinuïteit heen die de tijd constitueert"[*]. Levinas schildert de vruchtbaarheid van het "oneindige van de tijd" af als het "herbeginnen [recommencement] in de discontinue tijd, dat jeugd brengt". Volgens Levinas kan het temporele niet worden gescheiden van het antropologische, in zoverre het afmeten van tijd in het teken staat van de ethische relatie tot de ander. Vandaar is het niet verwonderlijk, dat hij onmiddellijk terugkeert naar religieuze en juridische taal: "Het oneindige bestaan van de tijd verzekert de situatie van het oordeel, de voorwaarde voor de waarheid, op de achtergrond van het falen van de goedheid van vandaag." Als het een oneindige tijd zal duren voordat de waarheid wordt verteld, dan kunnen we aannemen dat we niet aan het eindpunt raken van het verteld hebben van de waarheid. Op dit dilemma zegt Levinas: "Waarheid vereist zowel een oneindige tijd als een tijd die zij in staat zal zijn te bezegelen, een voltooide tijd. De voltooiing van de tijd is niet de dood, maar messianistische tijd, waarin het altijd durende wordt omgezet in het eeuwige [...] Is deze eeuwigheid een nieuwe structuur van de tijd, of een extreme waakzaamheid van het messianistische bewustzijn?". Levinas beantwoordt deze vraag niet. Maar de messianistische waarheid die hij bereid is te omarmen hangt af van de aanvaarding dat er geen einde is aan de geschiedenis. Eeuwigheid, derhalve, zou veeleer een structuur van de tijd moeten zijn dan zijn deconstructie.
[*] Vergelijk misschien het metafysisch-antropologische concept "oorspronkelijke completering" of "primaire dualis" in Sferen van Peter Sloterdijk. Ik noem dit hier en hier en hier.
[3] Denk natuurlijk ook aan Job en Jungs Antwoord op Job.

[4] Zie ook: "Walter Benjamins mystieke opvatting van de geschiedenis; Een benadering vanuit vroege brieven" (PDF), door Gerard Visser, Universiteit Leiden.
 
Zie ook m'n blognotities:
Grote geest en puur gevoel van zijn
Leegte, 'er zijn', speelruimte en (on)vergankelijkheid