De wonderlijke vindplaatsen van het begrip 'baren': een kind baren, de baren van de zee[*], barensweeën, opbaren en lijkbaar, openbaren. Geen idee of dit etymologisch enig hout snijdt[1], in het Duits kom je oppervlakkig kijkend ook een eind, in het Frans en Engels ligt het uiteraard weer anders. Denk ook aan de verlossing door de vroedvrouw.
Conform het neo-freudiaanse en feministische begrip 'baarmoedernijd'[2] zou je kunnen redeneren, dat de man uit alle macht 'zijn ding' boven de zwangerschap en het baren van een kind heeft willen stellen. Geen gelijkwaardig ding - bijvoorbeeld een mooie kijk op het (samen) verwekken van het kind - maar meteen iets dat hij onovertrefbaar essentieel en heilig acht: de Openbaring van het Woord van God.
In den beginne was het Woord - niet de Zwangerschap, het Baren of het Kind. De profeet ontvangt het Woord van God, als het ware zoals de vrouw het zaad van de man tot zich neemt. Vervolgens maakt de ziener een periode door van twijfel ('groeit het woord van God echt in mij, het maakt me zowel bang, als dat ik vervuld raak van gloeiende trots en zalige voorgevoelens'); en het spreken van het Woord zelve gaat bij menig profeet, zoals bij Mohammed, gepaard met Worstelingen en Pijnen die sterk aan het baren van een kind doen denken.
Kortom, als usurperende reactie op een matrifocale ordening en matrilineaire afstammingslijn, eigent de man zich de zwangerschap en het ter wereld brengen toe van het volgens hem meest essentiële: het Woord, Kennis van de Schepper en daarmee de Waarheid, de Werkelijkheid en de Wet.
Voor de zekerheid maakt de man, zelfbenoemde spreekbuis van het goddelijke, de vrouw in twee opzichten zo onmondig als maar zijn kan: in menige cultuur moet zij haar gezicht (met name haar mond) verbergen[3] achter een sluier en in verschillende regio's wordt vandaag nog de vagina letterlijk dichtgenaaid. In de moderne Westerse cultuur stelt Lacan met zoveel woorden dat de man spreekt en dat de vrouw wordt gesproken. Zoals de sluier de draagster het woord ontneemt, moet het maagdenvlies dienen als afscherming van haar vruchtbaarheid, met de man als zegelbewaarder.
Het is de man die bepaalt waar en wanneer de vrouw haar gezicht mag laten zien en waar en wanneer zij wordt ontmaagd (zwanger kan worden).
Als we denken aan Nietzsche's beroemde openingszin: 'Aangenomen dat de waarheid een vrouw is - wat?' (zo begint Voorbij goed en kwaad): daarin zou je een verwrongen rekenschap kunnen bespeuren van de hierboven geschetste metaculturele 'Umwertung aller Werte', maar dan - uiteraard niet à la Nietzsche - opgevat als (de religieus-intimiderende, gepaard aan de materieel-gewelddadige) ombuiging van een matrifocale cultuur tot een patriarchale.
De vertellingen van duizend-en-één nacht zijn, zo wil de legende het, ooit de reddende creatie geweest van een vrouw, Sjahrazaad, die met haar verhalen de sultan zijn gewoonte deed vergeten om al na de eerste nacht met een nieuwe jonge maagd uit zijn harem over haar het doodvonnis te voltrekken; en die de koning zelfs tot inkeer bracht en zijn menselijkheid deed hervinden.
Duits: offenbaren; Engels: reveil; Frans: révéler. 'Ontsluieren' en 'openbaren' betekenen dan ook bijna hetzelfde. Sluier in Engels en Frans: respectievelijk veil en voile - mogelijk ook in die twee talen dus een hecht verband.
Het vooropstellen en volstrekt opeisen van het Woord en de Openbaring (versus het Kind en het Baren) en van de rol van Verlosser (versus de verlossende vroedvrouw) is uiteraard het doorschieten naar een (fallische) extremiteit. Het door de man ingelijfde woord raakt gespeend van de dialoog zonder welke het een dode letter wordt, verstijft en afsterft - gebalsemd perkament, heilig boek. De dienstbaarheid aan de geconserveerde tekst, het levenloze woord - het vernietigen en verbieden van het gesprek tussen man en vrouw, waarbij ook de vrouw Spreekt - ontaardt noodzakelijk in een vorm van necrofilie.
Vandaar wellicht de obsessie van 'grote mannen' voor het zichzelf opbaren, de lijkbaar, een imposante begrafenis, het lot van hun lijk, de absoluutheid en onsterfelijkheid van hun teksten, de grandeur van hun grafmonument. In het opbaren - met al zijn rituelen en 'apparaten', zoals tomben, sarcofagen en piramides - bouwt de man een surrogaat-overtreffende baarmoeder, waardoor hij op aarde eeuwig zal worden herdacht en waaruit hij bovendien als onsterfelijk wezen zal worden herboren in het bovennatuurlijke, het bovenzinnelijke - in het hemelse rijk van de Vader, verlost uit het natuurrijk van de Moeder.
Daarom is het geen toeval dat het materieel-allerheiligste in de richting waarvan de moslims bidden en waarnaar zij op bedevaart gaan om het tenminste ééns in hun leven aan te raken, een... tombe is, in de vorm van een uiterst zichtbare en tastbare, harde zwarte kubus - in alle opzichten de tegenhanger van de ronde, zachte, onzichtbare dan wel 'roze' en niet aanraakbare baarmoeder.
En wellicht evenmin dat ook het gebedsdoosje van de joden een harde, zwarte kubus is - die overigens met een riem om het hoofd of de bovenarm wordt gebonden, strakker naarmate de gelovige orthodoxer en vromer is, mogelijk een vorm van zelfkastijding ter onbewuste imitatie van vrouwelijke pijnen bij de vruchtbaarheidscyclus; de schokkerige, bijna spastische bewegingen bij het joods-orthodoxe bidden zou je zo kunnen duiden, het reiken van God naar de man in gebed en het verhoren van zijn bede zou als tegenhanger van de (voorbereiding van de) 'eisprong' kunnen worden bezien.
In ultra-orthodox-joodse kring mag de vrouw de tphiline niet dragen en in de islam mogen vrouwen zich niet mengen in de extatische pelgrimsdraaikolk om de Ka'ba (een gebeuren dat trouwens ook aan een voetbalstadion vol dronken hooligans doet denken).
De eeuwige vijandschap én daardoor onverbrekelijke band tussen orthodoxe joden en moslims. De herkenbare, vrome jood, met Jahweh nog enigszins als metgezel maar ook Absoluut en Uitverkozen in contact door middel van het zwarte doosje op zijn voorhoofd, is als het ware geëxplodeerd in talloze anonieme moslims die zich volkomen onderwerpen aan de ongenaakbare grootheid van Allah; zijn bijna clowneske tphiline is opgeblazen tot de grimmige omvang van de Ka'ba.
De zwarte doos als bewaarplaats van de vluchtgegevens van een neergestorte (dode) God, die in lucht is opgegaan.
De beroemdste openbaring, de Openbaring van Johannes[3], staat bekend als de Apocalyps - het oud-Griekse woord voor 'ontsluiering' - en is een fantasmagorisch-militaristische, gruwelijke orgie van massaslachting en verminking. Haat en geweld tegen de 'hoer' Babylon zijn daarbij prominent.
Bij de metaculturele oercoup die deze speculaties betreffen, werd in één beweging de matrilineaire voortplantingslijn omgesmeed tot een patrilineaire: ook het gebeuren en de boekhouding van de seksuele gemeenschap en de voortplanting moest een mannelijk ding worden.
Vrij associërend kan je dit weerspiegeld zien in de bekende symbolen van judaïsme, christendom en islam: de davidster, het kruis en de maansikkel met het sterretje - de vlaggen waaronder het mannenvolk der geestelijken zich als het ware vrouwenloos voortplant.
In alledrie symbolen naderen elkaar of verenigen zich twee delen: in het kruis en de davidster overlappen elkaar twee langwerpige respectievelijk driehoekige elementen; de islamitische maansikkel (denk aan de maandstonden van de vrouw) vormt een geheel met de ster (het zaad van de man). De ene legt zich heen over en/of doordringt de andere. Verbeeld is een vorm van gemeenschap en Totaliteit. In het christendom vindt precies daar geen verwekking of geboorte plaats, maar een... zelfverkozen executie.
(Weliswaar bevinden de als een soort levende poppen gekoesterde iconen van het Hindoeïsme zich in zogeheten "baarmoederkamers" in de tempels, de priesterkaste is mannelijk. Ook in het boeddhisme is de vrouw principieel ondergeschikt aan de man[4].)
Kortom: de 'techniek' van en controle over de seksuele gemeenschap, de vruchtbaarheid en de Totaliteit is door de man en de mannelijke priesterkaste[5] letterlijk én figuurlijk ter hand genomen. De moderne wetenschappelijke obsessies rond 'stamcellen', 'klonen' en 'genetische manipulatie' zijn daarvan een uitvloeisel, hoezeer ook juist de kerken zich daartegen te weer stellen en al zijn er vrouwelijke biochemici (het gaat om het type denken en doen).
Samenvattend heeft de man zich in één vernuftig-gewelddadige, metaculturele manoeuvre[6] zowel het (recht van) Spreken - van de Waarheid, met name als Openbaring -, het vertegenwoordigen van de Schepper en het stellen van de Wet toegeëigend, als het controleren van het seksuele verkeer en het uittekenen van de bloedlijn.
De drie besproken godsdiensten[7] zijn zo bezien grootscheepse vormen van necrofilie[iiii] in de gedaante van een verlossingsleer.
Later toegevoegd:
Das Ithaka-Projekt; Mediterrane Mythen, Monotheismus und die Geschlechterfrage
Victor en Victoria Trimondi, 23-25 oktober 2008
How America Continues to Suffer the Male Rage of the 'White Wing'
Interview met Michael Kimmel door Mark Karlin, Truthout, 25 november 2013
Noten
[1] Toegevoegd januari 2012: 'Baar' zoals terug te vinden in 'opbaren', 'baar' (golf) en 'baren' (van een kind) gaat etymologisch terug op beran (dragen, voortbrengen) - denk in verband met 'golf' ook aan 'opheffen'. Latijn ferre; Grieks phérein, zoals in 'amfoor' (buikige vaas) en 'metafoor'. Ook 'gebaren' komt van beran, in de afgeleide vorm 'zich gedragen'. Ik moet hierbij denken aan een opmerking van R.A. de Groot in Harmonie als tegenspraak (De Bezige Bij, 1986): 'Mulisch begeeft zich [net als Vestdijk in De toekomst der religie; K] óók in leegten - het is woestijn waar hij gebaren maakt'. De cursivering is van Cornets de Groot, die vrijwel zeker citeert uit Martinus Nijhoffs Awater, waarin de protagonist wordt beschreven als een soort Johannes de Doper.
'Baren' in 'openbaren' gaat terug op een ander oud werkwoord baren (tonen, te voorschijn brengen) [of wellicht ook 'aan het licht / in de openheid brengen', 'laten blijken', 'evident maken'; K] afkomstig van baron (openbaren, tevoorschijn brengen, ontbloten) van bar (naakt, bloot, open). Maar J. de Vries schaart 'openbaar' toch in een groep woorden teruggaand op 'dragen', waartoe hij ook 'beuren', 'gebeuren' en 'gebaar' rekent. Vergelijk de Van Dale over 'openbaar'; 'open liggende, toegankelijk, openbaar', van open + baren (dragen); 1. voor ieder open en bloot. 'Openbaring' heeft volgens de Van Dale als eerste betekenis 'het openbaar maken, verkondiging, mededeling van iets dat nog niet bekend is; met name in godsdienstige zin, door goddelijke ingeving'. Bij 'openbaren' vermeldt echter ook de Van Dale: 'doen zien, synoniem vertonen'.
Het is dus wonderlijk hoezeer 'baren' en 'openbaren' elkaar als het ware etymologisch raken en toch waarschijnlijk niet op dezelfde bron teruggaan; in het Nederlands lijkt een overlap te zijn ontstaan in de zin van 'openbaren' als 'in de openheid dragen'. 'Gebaren maken' kan 'iets uitdrukken' betekenen; en 'van niets gebaren' betekent in het Vlaams: 'niets laten blijken', waarbij 'gebaren' dus zoveel wil zeggen als 'laten blijken', 'tonen'.
Andere associatie: Harry Mulisch stelt in Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap: 'Moet een mens zich dan niet ontwikkelen? Alleen zo lang dat niet betekent, dat hij iemand anders moet worden, want dan verandert hij in een leugen. Hij moet worden die hij is; anders is het geen ontwikkeling, maar een inwikkeling. Naaktheid [bar zijn; K] is het doel.'
Wel mooi dat 'gebeuren' via 'baren' teruggaat op dezelfde bron als 'golven'. Mulisch in Egyptisch: 'Jij bestaat omdat je niet bestaat / Uit jezelf, maar voortdurend gevuld met ander water / Ben jij die golf.'
Terzijde: dat 'amfoor' en 'metafoor' een beetje aan elkaar verwant zijn (via 'dragen'), is een aardig gegeven bij mijn gedicht De levende vaas, in het bijzonder de regel 'een aanraakbaar zinnebeeld'.
Toevoeging 19 januari 2012: Martin Heidegger schrijft in de inleiding van Wat is Metafysica?: 'Het Zijn wordt in zijn ontbergend wezen, dat wil zeggen in zijn waarheid, niet gedacht. Toch spreekt de metafysica, als zij haar antwoorden geeft op haar eigen vraag naar het zijnde als zodanig, juist uit het gebeuren, dat het Zijn zich openbaart, al slaat zij op deze gebeurtenis geen acht. Daarom kan nu de waarheid van het Zijn de grond heten, waarin de metafysica – die wortel van de boom der filosofie – haar houvast vindt en waaruit zij wordt gevoed' (vertaling Kristien Justaert in haar verhandeling De laatste god).
Toevoeging december 2013: pas deze maand heb ik er kennis van genomen dat bij Meister Eckhart von Hochheim het begrip "baren" een prominente plaats inneemt, zo opvallend dat zenmeester Nico Tydeman stelt: "Eckhart lijkt me geobsedeerd door het verschijnsel geboorte, baren, evenals maagdelijkheid, maagd en vrouw zijn. In bijna elke preek en op vele plaatsen in zijn traktaten vindt men een stereotype woordenreeks - hier kort samengevat: 'In deze duisternis [i.e. de zielegrond, waar het menselijk individu één is met God; K] wordt de Zoon van de Hemelse Vader geboren die de Zijne is: en ook jij wordt daar geboren als kind van dezelfde hemelse Vader en van niemand anders'."
Volgens Eckhart is er dan einberkeit van de ziel, waarover vertaler C.O. Jellema opmerkt: "[...]'einberkeit', wat [...] 'eenparigheid' betekent, 'zonder verschil', ook 'eenheid'. Maar Eckhart houdt er soms een eigen etymologie op na, zoals ook latere dichters als Hölderlin en Rilke dat doen. En in de keuze voor het woord 'einberkeit', dat ik voor zover ik me kan herinneren alleen hier ben tegengekomen, laat Eckhart het woord 'ber' doorklinken, dat 'iets wat voortgebracht is en wat als vrucht groeit of bloeit' betekent en samenhangt met 'bern', wat 'voortbrengen' en 'baren' betekent. 'Einberkeit' kan ik beter vertalen met 'eenbarigheid'. Want in de eenheid van het ware, dus van alle voorstellingen gezuiverde onderkennen, [wat] is gelijk aan liefhebben, van God, 'baart' God zich in de ziel in dezelfde beweging waarmee de ziel zich 'terugbaart' in God. 'God moet zonder meer mij worden en ik zonder meer God, en wel zo één, dat dit "hij" en dit "ik" één is worden en in die "isheid" eeuwig één werk verrichten'."
Toegevoegd april 2014: Eckhart zegt bijvoorbeeld: "Hoe baart God van nature zijn Zoon in de ziel?"; en: "'Vrouw' is het edelste woord waarmee men de ziel kan benoemen, het is veel edeler dan maagd. Dat de mens God in zich ontvangt is goed, en in zijn ontvankelijkheid is hij maagd. Maar dat God vruchtbaar in hem wordt, dat is beter; want wanneer de gave vruchtbaar wordt, dan is dat uitsluitend in de dankbaarheid voor die gave, en daarin is de geest vrouw, in die terugbarende dankbaarheid waarmee hij [sic; K] Jezus terugbaart in het vaderlijke hart van God." (Meister Eckhart, Over god wil ik zwijgen, Preken & traktaten, vertaling C.O. Jellema, Historische Uitgeverij, pagina 41 respectievelijk 71-72).
[2] Toegevoegd januari 2012: het begrip is geïntroduceerd door de psychiater en neo-freudiaanse psychotherapeut Karen Horney (1885-1952).
[3] Toegevoegd 31 oktober 2010: Openbaring 17:5 luidt: 'en op haar voorhoofd was een naam geschreven, namelijk Verborgenheid: het grote Babylon, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde.'
Johannes stelt de 'hoer' Babylon tegenover Jeruzalem, de 'bruid' van Christus. Natuurlijk bevat de tekst geen flauwe notie van de ook indertijd vrijwel zeker geldende omstandigheid, dat prostitutie een bedrijf was dat aan mannenlusten tegemoet kwam en door mannen werd ingekaderd - nee, de 'hoer' is volgens Johannes het voertuig van de 'gruwelen der aarde' en van het kwaad ('het beest'). De hoerenloper, die aldus als eigenlijk een slachtoffer wordt getypeerd, blijft schone handen (om niet te zeggen: een schone pik) houden. De mannen-in-het-verderf-stortende vrouw echter wacht een afschuwelijke straf: de 'hoornen' van 'het beest' 'zullen haar vleesch eten en zullen haar met vuur verbranden'.
Jung geeft in Antwoord op Job een interessante duiding van de Openbaring van Johannes, namelijk als een ware eruptie van uit het onbewuste tevoorschijn tredende, levenslang verdrongen, kwaadaardige gedachten en neigingen van de àl te vrome, zelfs zijn vijanden lief hebbende exemplarische navolger van Jezus - de auteur van het slothoofdstuk van de bijbel. Met een dergelijke kijk zou Peter Sloterdijk (zie noot hieronder) overigens waarschijnlijk instemmen, gezien zijn Zorn und Zeit (zie onder meer deze knappe bespreking door Stefan Beyst).
Verder benadrukt Jung in dit werk de cultuur-ethische noodzaak van het herstellen van het vrouwelijke aspect van God; voor Jung staat het vrouwelijke voor het kunnen (ver)dragen van tegenstellingen, de incorporatie van 'volledigheid', terwijl het mannelijke het (kunnen) belichamen van 'volmaaktheid'[i] zou behelzen, die overigens volgens Jung tevens steriel is en in zichzelf doodloopt.
Daarom ontkomt Jung op de keper beschouwt óók niet (helemaal) aan een seksistisch-essentialistische metafysica: hij voorspelt tenminste impliciet bijvoorbeeld vrouwen die kunst willen maken die even 'volmaakt' is als de creaties van de grote mannelijke kunstenaars, bepaald niet veel goeds.
Men kan stellen dat in deze tijd bijvoorbeeld islamisten en hun Westerse extreemrechtse tegenpolen bezeten zijn van hun eigen 'goedheid' en - hun destructieve impulsen verdringend of loochenend - gewelddadige conflicten provoceren ter ontlading van hun ontkende boosaardige aandriften
[i] Ik vind het mooi dat het woord 'volkomen' (cf. mijn gedicht Volkomen) zowel 'volmaakt' als 'volledig' betekent en kan worden gelezen als een werkwoord, dus als een onafgebroken gebeuren in de zin van een schenken door de Schepper in de 'bokaal' of 'graal' van je bewustzijn, hetgeen idealiter of au fond een elk moment overlopen van vreugde inhoudt.[4] Toegevoegd augustus 2011: De Kalachakra-tantra van het voornamelijke Tibetaanse tantrische boeddhisme omvat een gecompliceerde 'liturgie' en reeks inwijdingen, waarbij de - mannelijke - goeroes zichzelf als het ware geestelijk voortplanten door middel van hun - mannelijke - leerlingen, aldus een soort stamboom ('gezegende afstamming') vormend van ontwaakten (Oosterse heiligen, die zich vaak een manifestatie achten van een godheid dan wel van het 'lege' goddelijke). Daarbij komen meisjes en jonge vrouwen alleen te pas als leveranciers van vrouwelijke levensvochten, die door de man uit de vrouw worden opgenomen in een letterlijke omkering van de opname van sperma door de vrouw. Een necrofiel aspect is ook hier aanwezig: het illusoire (ooit uit een vrouw geboren) lichaam van de man wordt tenslotte vernietigd en als het ware herboren als zuiver androgyn bewustzijn; de veile, 'wilde' vrouw die eerst in het spel is, gaat na de bedwinging en aanwending door de man te gronde - samen met zijn illusiore lichaam - en keert slechts terug in de vorm van serviele schoonheden. Het hele proces staat onder controle van de - mannelijke - beoefenaars van deze barokke geestelijke metamorfosen.
Meer aanwijzingen voor (tantrisch) boeddhistische baarmoedernijd worden hier en hier uit de doeken gedaan. Dezelfde auteurs zetten hier uiteen wat in hun ogen het wenselijke alternatief is.
[5] Toegevoegd januari 2012: Gekscherend kan je mijmeren over de prominente aanwezigheid van de baard in kringen van mannelijke wijzen en geestelijken. Het harige aanhangsel, ontspruitend aan de kaak van het gezegende heerschap, wordt in dit milieu klaarblijkelijk nogal eens gekoesterd als bewijs van spirituele vruchtbaarheid - mogelijk omdat voor de man niets dichter in de buurt komt van het vrouwelijke vermogen een substantieel volume aan lichaamsweefsel voort te brengen uit het eigen lichaam; en daarom reden temeer het groeisel, hoezeer het ook een lichtgewicht betreft, als een kindje te dragen en te verzorgen. Misschien valt er een grappige tekenfilm te maken van een man die trots een flink uit de kluiten gewassen baard kweekt, maar tot zijn grote leedwezen moet besluiten daar - wegens jeuk aan zijn kaken - afstand van te doen; uit liefde voor de baard, laat hij de baard als één geheel afknippen; vervolgens zien we hem de huilende baard als een baby in een kinderwagentje rondrijden; op latere leeftijd blijkt de baard zich natuurlijk te ontpoppen als de verwilderde profeet van nu werkelijk de allerlaatste en enige God der mensen.
Een meer serieuze duiding van de baard zou waarschijnlijk aannemelijk maken dat het gezichtsbedekkende attribuut de drager helpt zijn gehoor ervan te overtuigen dat niet hijzelf - met al zijn wellicht bedenkelijke karaktertrekken - het Woord tot hen richt, maar de Heer namens wie hij spreekt: het min of meer anonimiserende van de baard, stelt de bezitter ervan in staat zich kansrijker als puur doorgeefluik (medium, apostel) voor te doen; met als leuke bijkomstigheid dat de Waarheid zo evenals een mensenkind naar buiten komt komt via een opening in een harige streek van het lijf.
(Het is amusant dat in het Nederlands 'gebaard' het voltooid deelwoord is van 'baren', maar etymologisch gaat 'baard' terug op iets als 'borstel' en is het woord in geen enkel opzicht verwant met 'baren' of 'openbaren', terwijl de laatstgenoemde woorden elkaar qua betekenis op zijn minst raken - zie de eerste noot hierboven.)
[6] Toegevoegd januari 2012: Peter Sloterdijk stelt in het tweede deel van zijn Sferen-trilogie (hoofdstuk 3, Arken, stadsmuren, wereldgrenzen, immuunsystemen): 'Het begrip "ark" - afkomstig van het Latijnse arca, kist, met haar afleiding arcanus, gesloten, geheim - onthult de in sferologisch opzicht meest radicale ruimtegedachte, die de mensen op de drempel van de hoogcultuur konden ontwikkelen, namelijk dat de kunstmatige, afgedichte binnenwereld onder bepaalde omstandigheden als enig mogelijke omgeving voor haar bewoners kan overblijven. [...] Noachs ark is al meteen een mechanische uterus waarin het leven zich verschanst tegen een onmoederlijke omgeving [...] De ark is het autonome, het absolute, het contextvrije huis, het gebouw zonder nabuurschap; in de ark is de negatie van de omgeving door de kunstmatige constructie op exemplarische wijze belichaamd. [...] Door de bouw van de ark is de breuk met het matriarchale illusionisme een feit. Op grond hiervan zou de mens, die de uiterste consequenties uit deze mythe zou trekken, als ontologische volwassene tegenover de natuur komen te staan [cursivering door mij; K]. '
In het eerste deel van de trilogie maakt Sloterdijk duidelijk dat de primaire menselijke binnenwereld die van de baarmoeder is. De Ark (des Verbonds) is mijns inziens daarom te beschouwen als de inlijving van de vrouwelijke oergrond in de mannelijke orde(ning). Vergelijk de door mannelijke priesters beheerde 'baarmoederkamers' van het Hindoeïsme. Denk verder aan Levinas' benadrukking dat het joodse geloof - in mijn woorden geparafraseerd - het exacte tegendeel is van een bloed en bodem-mythologie (waarmee zijn steun voor het zionisme overigens behoorlijk in strijd lijkt te zijn). Ook komt natuurlijk de moderne mythe Star Trek voor de geest: een groep mensen die in een ruimteschip de onleefbaar geworden aarde heeft moeten verlaten en vol heimwee rondzwerft in een heelal vol gevaren; waarbij overigens de aansporingen van de natuurkundige Stephen Hawking, die de mensen maant andere planeten te koloniseren voordat de aarde teveel is opgewarmd, alsmede vele andere astronautische fantasieën, naadloos aansluiten[$].
Dit alles - inclusief Sloterdijks Sferen - kan je zien als wanhopige pogingen om een ontspoord en uiteindelijk de ecologische bestaansvoorwaarden verwoestend patriarchaal (denk)systeem te repareren en te bestendigen. Dus zonder de kern van het probleem onder ogen te zien: de onwil - voortkomend uit onder meer ongevoeligheid en daarmee gemoeide agressieve penetratiedrang - om in harmonie te leven met een 'dragende en bergende grond' die men niet in zijn macht heeft, noch probeert geheel onder controle te krijgen. Kortom te leven vanuit een vertrouwen in en verbondenheid met een 'voldoende moederlijk' heelal - een dergelijke grondhouding spreekt bijvoorbeeld uit Rilke's beroemde gedicht Es winkt zu Fühlung, dat Sloterdijk dan ook (slechts half ironisch) denigrerend kwalificeert als getuigend van 'primair narcisme'. Zodanig te leven, dat het vrouwelijke niet wordt vernietigd en krampachtig gecompenseerd door een Heer in den hoge en diens eis tot 'zelfherberging' (Sloterdijk) krachtens door hem geopenbaarde richtlijnen, die au fond (dit wordt vaak verpakt in ethische termen) meedogenloos zijn en het grofste geweld legitimeren ter overleving[ii]; en die evenmin als het primair nastreven van een 'partnerrelatie' met het 'buiten' diverse tegenslagen en calamiteiten uit de weg kan ruimen - integendeel, het veroorzaakt waarschijnlijk globaal aanzienlijk meer schaarste en sterfte dan wanneer mensen meer zouden leven in termen van samenwerking en harmonie met wie en wat hen omringt.
Sloterdijk ontvouwt[iii] zijn filosofische antropologie precies vanuit de blinde vlek van dit patriarchale paradigma. Gechargeerd gezegd en met voorbijgaan aan Sloterdijks vele briljante invallen: zonder de masculine baarmoedernijd als zodanig te onderkennen, verheft hij deze tot verklarend principe van de vorming van menselijke culturen, waarbij hij de vijandige afgunst van de man ten aanzien van de vrouw aan het oog onttrekt door deze te mystificeren tot een allesdoordringende, beide seksen beheersende baarmoederheimwee, uitmondend in een menselijke oerdrift altijd en overal binnenruimten ('sferen') te bouwen in een immer en alom vijandig geachte buitenwereld. Ruim genomen betreft baarmoedernijd in mijn ogen overigens niet alleen de zwangerschap en het baren, maar ook de aanhankelijkheid van de kinderen aan de moeder, die wellicht door mannen wordt nagebootst door het manipuleren van onderhorigen in hun machtssferen. De buitenwereld wordt door de 'heren' mogelijk steevast als vijandig en bedreigend ervaren, doordat zij hun grotendeels onbewuste en gewelddadige jaloezie betreffende de matrifocale kind-moederrelatie projecteren op de mensen die leven buiten het bereik van de door henzelf gecontroleerde, uit mimetische begeerte ingerichte domeinen. Nogmaals, dit is een overtrokken en simplificerende aanval op Sloterdijks imponerende filosofische reconstructie, maar soms moet men iets rigoureus contrasteren om ernstige gebreken aan het licht te brengen. Naast baarmoedernijd speelt natuurlijk in nog sterkere mate 'gewoon' dierlijke territoriumdrift een belangrijke rol, die Sloterdijk eveneens verwaarloost; die drift krijgt in mijn optiek ten minste mede door die nijd zijn soortspecifieke 'sferen' scheppende karakter.
Het is interessant dat Sloterdijk via 'ark' komt op 'stad' en in het bijzonder het door - vaak concentrische - muren beveiligde innerlijke heiligdom van de stad. Volgens hem is het 'oerfeit van alle godsdienst als cryptoarchitectuur en cryptogrammatica' het volgende: 'pas de ommuring van God creëert haar specifiek geheim; pas de codering van het goddelijke onttrekt het aan het publieke medeweten; pas door de wedijver van de kamers om de diepere binnenpositie ontstaat datgene wat grotere nabijheid bij God beweert te zijn. De crypte moet dus zowel in het horizontale als in het verticale gezocht worden' [cursivering door mij; K]. Zo verbindt Sloterdijk dus 'baarmoeder' uiteindelijk met 'crypte' - wat naast 'verborgen ruimte' zoals bekend ook 'grafkelder' kan[iiii] betekenen (zie mijn opmerkingen over 'necrofilie' hierboven) - en met een verlangen tot in die crypte door te dringen om het geheim van God deelachtig te worden, i.e. als puntje bij paaltje komt het raadsel van het leven - de vrucht van ultieme scheppingskracht - op te lossen en tot machtsmiddel te maken: de natuurlijke DNA-code, met name van de eicel, vervangen door de technologisch en eventueel ook technocratisch geprogrammeerde stamcel.
Eveneens typerend is Sloterdijks verbinding van 'ark', via 'verbond', met 'afspraak' en 'contrat naturel' - 'de onderbrenging van het natuurlijke in een goddelijk-menselijke rechtssfeer' [cursivering door mij; K] - en met 'tekst die zijn eigen pretext en context is', waarbij de gelovige joden er meer dan 2000 jaar op hebben vertrouwd 'dat er niets bestaat buiten de tekst en het tot in het oneindige uitdijende commentaar daarop'. Dus de baarmoeder met haar kiemcel wordt zo qua oergrond verdrongen door tekst - geschreven en besproken door mannen; vergelijk mijn opmerking hierboven: 'het vooropstellen en volstrekt opeisen van het Woord en de Openbaring[iiiii] (versus het Kind en het Baren) en van de rol van Verlosser (versus de verlossende vroedvrouw) is uiteraard het doorschieten naar een (fallische) extremiteit. Het door de man ingelijfde woord raakt gespeend van de dialoog zonder welke het een dode letter wordt, verstijft en afsterft - gebalsemd perkament, heilig boek. De dienstbaarheid aan de geconserveerde tekst, het levenloze woord - het vernietigen en verbieden van het gesprek tussen man en vrouw, waarbij ook de vrouw Spreekt - ontaardt noodzakelijk in een vorm van necrofilie.'
Voorts betoogt Sloterdijk dat God zich door middel van (zijn) 'muurwording' bewijst en 'vanaf dat moment zelf als bouwheer van de bouwheren en als ambachtsman van alle ambachtslieden opgevoerd mag worden. Een dergelijke lucide producent-god biedt de mensen de gelegenheid zichzelf in een nieuw licht te zien. De gedachte dat een koninklijke ingenieur of een goddelijke pottenbakker ook henzelf heeft geproduceerd moet zich aan hen opdringen. Zo kunnen ze zich intiemer verbonden voelen met hun maker dan met hun moeders. Ze raken vertrouwd met de voorstelling dat ze uiteindelijk niet zozeer uit een moederhol voortkomen als wel uit een werkplaats. Misschien ligt hier de technognostische oorsprong van de verlossingsgodsdiensten van het Nabije Oosten: wie mensen kan produceren, die kan ze ongetwijfeld ook repareren. (Moeders daarentegen kunnen hun kinderen hooguit opnieuw opslokken, wat op den duur niet kan doorgaan voor een reparatie. - Wanneer het laatantieke gnosticisme de schepper-god zo hartstochtelijk van de verlosser onderscheidt, dan doet het dat om duidelijk te maken dat de slimme klant 'mens' [lees: de man; K] zijn reparaties niet moet toevertrouwen aan de prutser [lees: de vrouw; K] om de hoek, die de wereld heeft gemaakt, maar aan diegene bij wie kunnen en willen nog een het hetzelfde is: bij de absoluut transcendente god die zich niet met de volslagen mislukte schepping [lees: het werk van de vrouw; K] gecompromitteerd heeft.)' [cursivering door mij; K - in deze passage lijkt de misogynie van het besprokene naadloos te versmelten met een onuitgesproken en mogelijk onbewuste vrouwenhaat aan de kant van de bespreker...]
Zo bezien is het van betekenis dat 'ark' teruggaat op 'kist' (denk ook aan doodskist, tombe, altaar, schrijn), dus niet op een organisch-bolvormige maar op een technisch vervaardigde, rechthoekige afsluitbare ruimte.
[$] Toegevoegd juni 2016: bij Sloterdijks mijmeringen omtrent de ark, "cryptoarchitectuur", "cryptogrammatica" en "codering van het goddelijke" komt onwillekeurig ook de virtuele werkelijkheid van de computer (het netwerk van computers) voor de geest, waarin de mens volgens onder anderen de in Silicon Valley populaire futuroloog Ray Kurzweil zal opgaan als een wezen voor wie werkelijkheid en schepping een en hetzelfde zullen zijn. Zie m'n blog: "Kritische geluiden over de singulariteit" (in een noot daarvan zeg ik iets over Sloterdijks opmerkingen over Julien Offray de La Mettrie en over zijn Sferen, inhakend mijn onderhavige ideeën).[7] Toevoeging februari 2012: Zie ook deze beschouwing van Jea Suk Oh: 'A Study of Kristeva and Irigaray's Critiques on Phallogocentrism'. Een van de openingszinnen is (haar Engels is nogal gebrekkig): 'The symbolic is the realm of society and subjectivity has been governed by the Law of the Father'. Zij geeft interessante kritiek op beide Franse filosofen wat betreft hun toch nog blijven steken in een depreciatie van het vrouwelijke.
[ii] Sloterdijk geeft dit laatste wel aan: 'Daarom moet dit soort theologie van de geschiedenis uitmonden in een theologie van het overleven - krasser geformuleerd; in de theologie van de selectie. [...] Logischerwijze kunnen verbondstheologieën, lees: grondslagenonderzoek aan boord van de ark, nauwelijks iets anders tot thema hebben dan het naakte overleven.'
Vreemd genoeg schijnt Sloterdijk niet te zien of althans niet zelfkritisch te willen thematiseren dat zijn sferologische antropologie een variant, dan wel een complexe afspiegeling is van dergelijke verbondstheologieën. Wat zijn denken wellicht vatbaar maakt voor uitglijders op het vlak van 'selectie', zoals in zijn controversiële lezing Regels voor het mensenpark.
Een bevrijding uit de masculine logica van het overleven, lijkt Sloterdijk dan ook niet te zoeken in een werkelijke wederzijdse verrijking van het vrouwelijke en het mannelijke, maar in een Oosters aandoende - echo van zijn periode bij Chandra Mohan Jain ('Bhagwan Shree Rajneesh', later 'Osho')? - interpretatie van een gnostische geestelijke weg, met 'het niets' als belangrijk principe; de vraag is of hij daarmee ontkomt aan nihilisme en cynisme - 'Osho' wekte in elk geval bij mij niet die indruk.
In het korte slothoofdstuk Besluit van Deel II van Sferen komt Sloterdijks vooringenomen en verwrongen wereldbeeld in schrille kleuren uit de verf. Hij onderkent weliswaar dat het klimaat door toedoen van de mens - ik parafraseer - zodanig aan het ontsporen is dat dit wellicht zal nopen tot het zich terugtrekken van komende generaties in ruimteschip-op-aarde-achtige, technologisch gereguleerde overlevingsenclaves. Maar bij presteert het dit te zien als een bewijs dat de mens vanaf zijn vroegste jaren de natuur correct heeft geduid als een au fond vijandige buitenwereld, waartegen hij zich (Sloterdijk noemt dat de 'sferische imperatief' van de 'zelfherberging') van meet af aan in binnenruimten heeft moeten verschansen. In Sloterdijks optiek is geoengineering - een uiterst bedenkelijke mogelijke reactie op de opwarming van de aarde - niet het eventuele wanhopige en trieste gevolg van het onvermogen van de mens in harmonie te leven met de natuur, maar slechts de moderne 'explicitering' van hoe de mens altijd al in de wereld heeft gestaan en heeft moeten staan. Sloterdijks wijsgerige antropologie, zijn 'sferologie', valt zo finaal door de mand als een gigantisch-retorische petitio principii: het klimaat (algemener: de buitenwereld) wordt niet ontwricht door de contingente masculine, bloeddorstige, ecocidale 'sferen' waarin machtige mannen de skepter zwaaien en hun aggressieve en schadelijke exploitatie van het 'buiten' op gang houden, nee, onder meer het inherent ontwrichtende klimaat (algemener: de buitenwereld) heeft dit type masculien-antropocentrische sferische zelfherberging tot noodzakelijke menselijke zijnswijze gemaakt - i.e. als uitwendige factor; intern draait het volgens Sloterdijk om alles doordringende heimwee naar baarmoederlijke geborgenheid, waarover hij schimmig speculeert.
Vandaar dat Sloterdijk een recapitulerende zin als deze op papier krijgt: 'De mensen maken hun eigen klimaat, maar ze maken het niet uit het niets, niet onder zelfgekozen, maar onder onveranderbaar aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden [cursivering door mij; K].' Godallemachtig... dit is niks anders dan een mengsel van fatalisme en miskenning van het gegeven dat de omstandigheden waarin mensenkinderen al vele, vele eeuwen lang ter wereld komen, in hoge mate het gevolg zijn geweest van wat ik in deze blognotitie de patriarchale metaculturele coup heb genoemd, met de bijbehorende gewelddadige, zelfs necrofiele grondhouding - die zich uitstrekt tot de natuurlijke omgeving. En daarom ook mag het niet verbazen dat Sloterdijk in zijn praatprogramma op de Duitse televisie (samen met Rüdiger Safranski) voor het thema klimaatverandering aan een vertolker van de wetenschappelijke stand van zaken niet meer gewicht geeft dan aan een representant van de hardnekkige splintergroep van zelfingenomen hobbyisten die 'zelf hebben onderzocht' hoe het zit en volgens wie het allemaal een storm in een glas water is of zelfs voor de mensheid netto gunstig zal uitpakken. Tamelijk bedroevend en ontluisterend (zie ook hier).
Peter Sloterdijk bewijst zich met zijn Sferen in laatste instantie als een opportunistische, maatschappelijk onkritische en impliciet seksistische denker, die het 'vrouwelijke domein' (de baarmoeder, het baren, het zogen, het zorgen en het geduldig communiceren) niet werkelijk ter sprake laat komen en helpt zich uit te breiden tot een vitaal aspect van een algemeen menselijke, dragende sfeer waarin het vrouwelijke gelijkwaardig is aan het mannelijke, maar het cryptisch vervormt en exploiteert binnen zijn masculine cultuurfilosofie.
[iii] Sferen opent met een euforische beschrijving van een kind dat opgaat in het blazen van zeepbellen, met als illustratie een schilderij van een... jongetje dat zijn zwevende voortbrengsel met de ogen volgt. De oorspronkelijke illustratie van de hand van John Everett Millais, is - Sloterdijk vermeldt dit niet - een van de eerste kunstuitingen die werd gebruikt in de reclame (hier voor zeep), wat tijdens Millais' leven tot maatschappelijke discussie leidde. Kwinkslag: dit werpt een grappig licht op Sloterdijks' sneer in Sferen aan het adres van 'de traditionele wijzen' en hun 'reclamefolders' (deel II, hoofdstuk 4).
De epiloog van Deel II heeft Sloterdijk weliswaar onder meer geïllustreerd met een foto van een groepje spelende, bellen blazende meisjes in New York; - het jongetje in de inleiding neemt in de studie een veel prominenter positie in, als eerste beeld, in zijn eentje, waarbij zijn pose iets heeft van een grote denker in spe, geconcentreerd verzonken in het wezen van zijn (ene) schepping. De meisjes achterin, die hun bellen wandelend, min of meer terloops gadeslaan, lijken eerder exemplarisch voor de op vluchtig vermaak gerichte burgers in de door Sloterdijk niet al hoog aangeslagen democratieën.
[iiii] T. Pluim (1922), Wetenswaardig allerlei: 'Crypta (Gr. kruptos = verborgen). Oorspronkelijk een plaats onder den grond, waarin de eerste Christenen hun godsdienstoefeningen hielden en hun dooden begroeven. Toen zij later hun godsdienst in het openbaar mochten belijden, werden boven die crypten, als zijnde de graven der martelaren, kerken gebouwd. Waar dergelijke crypten niet bestonden, werden zij bij het bouwen der kerk uitgegraven en dienden dan vaak als begraafplaats voor bisschoppen en andere aanzienlijke grootwaardigheidsbekleeders. Daarom noemde men in de eerste christenkerken de onderaardsche ruimte onder het altaar, die het graf van een martelaar bevatte, ook crypta.'
Het woord 'crypte' is dus historisch behept geraakt met de 'necrofiele' betekenis 'te vereren stoffelijke resten van een (christelijke) martelaar'. Ook de verering van relikwieën, niet zelden stukjes gebeente van een veronderstelde heilige, kleeft een necrofiel aspect aan.
Toegevoegd 10-2012: ook het Tibetaanse tantrische boeddhisme heeft een necrofiel aspect.
[iiiii] In hoofdstuk 7 van Deel II van Sferen schrijft Sloterdijk over 'openbaring' - naar aanleiding van woorden die Søren Kierkegaard de apostel Paulus in de mond heeft gelegd: 'je moet bedenken dat wat ik zeg mij in een openbaring is toevertrouwd, zodat God zelf of Jezus Christus degene is die spreekt [...] ' - het volgende: 'de uitdrukking "openbaring" duidt dus een situatie aan die voor alle metafysische telecommunicatie het grondpatroon levert [cursivering door mij; K - 'patroon' gaat overigens etymologisch terug op 'beschermheer' in figuurlijke zin]: doordat het tegelijk verre en discrete midden een uitverkoren boodschapper op bijzondere wijze in vertrouwen neemt, benoemt het die als zijn gevolmachtigde. Deze vertegenwoordiger moet, voorzover hij volmacht heeft, de ontvangers van de boodschap binden en hen voor hun reacties op de boodschap verantwoordelijk kunnen maken, als was het goddelijke midden [dat in Deel I van Sferen met de situatie in de baarmoeder in verband is gebracht; K] hier direct aanwezig.' Sloterdijk meent dus wel dat 'openbaring' het sleutelwoord is inzake de godsdienstige communicatie en machtsvorming, maar zonder enig spoor van een feministische blik - terwijl de metafoor van 'elkaar machtswellustig bevruchtende mannen' bijzonder goed past bij wat Sloterdijk als de (als het ware) 'aanwezigheid' bij wijze van 'volmacht' van de herderlijke afzender in de gezant analyseert. Vergelijk mijn slagzin hierboven: 'vlaggen waaronder het mannenvolk der geestelijken zich als het ware vrouwenloos voortplant', waarbij het mooi is meegenomen dat ik er - pas jaren later - kennis van heb mogen nemen dat Sloterdijk (in Deel I van Sferen) stelt dat de vlaggenculten zijn afgeleid van het Oud-Egyptische gebruik om de placenta van de farao tijdens processies ter ere van de heerser mee te dragen.
Toegevoegd 9-2012: in Gottes Eifer gebruikt Sloterdijk overigens wel terloops de term 'patriarchaal' als kwalificatie van de vigerende grote monotheïstische godsdiensten. Belangrijker: hij onderkent enigszins het necrofiele - zonder dat woord te gebruiken - van dit geloof, waar hij spreekt (in hoofdstuk 6) over 'de als "verwerkelijking" aangeprezen vernietiging van het menselijk subject in dienstbaarheid [...] aangezien de dood het meest rechtstreeks toegang geeft tot de Heer'. Sloterdijk stelt echter deze 'necrofiele zelfverwerkelijking' (de frase vloeit uit mijn pen) min of meer gelijk aan wat volgens hem een soortgelijke implicatie of anders wel een historische bevinding is van diepgaand filosoferen. Hij haalt in dat verband mystificerend Albert Camus' stelling aan dat de zelfmoord het grondprobleem is van de filosofie. Dit lijkt mij een onjuiste associatie en een blijk dat Sloterdijk het inherent levensvijandige van de patriarchale wereldreligies au fond toch miskent. Zo niet, dan zou ook Sloterdijks oordeel over de Oosterse en Westerse filosofie in het algemeen vernietigend zijn; wat nauwelijks te rijmen valt met zijn bewondering voor diverse denkers in die tradities.Tegen het eind van hoofdstuk 7 van Deel II van Sferen geeft Sloterdijk een visie op Paulus mede door de ogen van enkele joodse theologen, waarbij Paulus wordt ontmaskerd als vertegenwoordiger van een wellicht (want tenminste door gelovig-joodse ogen) 'leeg teken'. In plaats van de besneden penis zou Paulus als teken van de (ware, christelijke) uitverkiezing het kruis hebben ingesteld; - bedenk dat bij dit ritueel de man in spe een stukje lichaamsweefsel van een voortplantingsorgaan prijsgeeft aan de buitenwereld.
In de lijn van mijn fundamentele kritiek op de sferologie van Sloterdijk, kan je stellen dat hij - evenals Paulus een verkondiger van wat naar de structuur een masculine verbondstheologie is (zie hierboven) - wellicht (want tenminste door de bril van een mogelijke feministische kritiek) kond doet van een proces - sferenvorming via openbaring en machtsuitoefening door mannenbroeders - dat niet werkelijk op een 'oerfenomeen' à la Sloterdijk teruggaat (een even schimmige als qua postnataal gemis hevig doorwerkende verbondenheid met de placenta), maar een patriarchale, technische usurpatie en misvormende nabootsing behelst van de werkelijke 'eerste afzender': de biologische conceptie, de baarmoeder en het baren, het gezicht, de stem en de gestalte van de moeder ook na de geboorte, het zogen en verzorgen van het mensenkind, incluis het begeleiden van de eerste stapjes in de wereld en het helpen vormen van de eerste woorden en zinnen, het ontsluiten van de taal; qua oergenese de natuur die de talloze levensvormen door middel van onvoorstelbaar lange ontwikkelingsgeschiedenissen heeft voortgebracht, in al hun pracht en met hun wonderlijke gedrag, communicatie en ecologische verwevenheid.
Sloterdijks 'sferologische' bijdrage aan de mannelijke mediamacht is dan, concreet, zijn lijvige, indringende en - mede door het taalgebruik - overbluffende studie, waarin hij slechts sporadisch een vrouwelijke denker citeert bij zijn virtuoze samenzang met de canon der wijsgerige heren.
Aldus versterkt Sloterdijks magnum opus het masculine cultuurfilosofische vertoog, zonder daar een radicaal oorspronkelijk uitgangspunt aan toe te voegen - terwijl de auteur toch bedrieglijk precies vanuit zo'n punt lijkt te zijn vertrokken; mystificerende liefde en blinde afkeer ten overstaan van de sfeer van het vrouwelijke liggen weer eens direct in elkaars verlengde.
Het artikel eindigt met:
'If we understand Kristevan maternity and Irigaraian imaginary as the fecundity of every life, that is definitely not limited on women’s body but also located in men’s body and nature which could be reached to Christ in its life giving love; God as the source of life that brings new beginnings in our anticipation. Like Irigaray says, “life is always open to what happens. A future coming not measured by the transcendence of death but by the call to birth of the self and the other [cursivering door mij; K]. The fecundity of a love whose most elementary gesture, or deed, remains the caress” (An Ethics of Sexual Difference, 186). The fecundity is not limited to women, especially to fertile women but is applied to every creation, even men and nature. Fecundity is a movement of becoming, a creative oscillation, a dynamic vibration. This creative movement toward life can be called natality which this whole creation (woman, man, squirrels, trees, and even rocks) is born into, since every life functions as the matrix of becoming interconnected, interdependent.
The works of Kristeva and Irigaray allow us to envision representations of Christ that both enlarge on and take us beyond the maternal image. All body can be open to presence of the divine. Not only women, but also men, children, the disabled, the homosexual, and the whole creation are reflecting the image of God, as the maternal body: birthing, dying, renewing itself. Discovering the fecundity of life, “natality” functions as a transformative suggestion. This maternal foundation of natality threatens the masculinist phallogocentric God. The natality of life shakes the firm ground of the masculine God in the western theology, in doing so, the destabilization would occur in the western imaginary by which the gaps would open up for women subjects that horizons for becoming divine. Life is in its process of own transformation through which every living is creating, mothering, becoming in reflecting the Imago Dei."
Het is veelzeggend dat van het Griekse woord voor baarmoeder, ύστέραι, ons woord 'hysterie' afkomstig is (zie ook deze radicale kritiek). Het wordt inderdaad tijd dat meer mensen eens constructief 'hysterisch' worden van de ongelofelijk destructieve loop die de patriarchale geschiedenis heeft genomen, vaak gepaard gaand met grotesk overdreven opwinding (in het bijzonder oorlogen) in mannelijke gelederen.
Zie ook de achtste noot bij mijn blognotitie 'De cirkel van de waarheid, Wittgenstein en Merleau-Ponty' over de khôra (of chora) bij Julia Kristeva en bij Plato.
[*] Later toegevoegd als noot bij 'baren van de zee': Shakespeare's Mystery Play: A Study of The Tempest, door Colin Still:
'[...] unless I have been presenting a wholly mistaken view of The Tempest, we ought to find that Sycorax conforms, like Caliban her son, to some authentic mythological figure. I submit that in Sycorax we have the typical Evil Woman of mythology, often expressly represented as the antithesis of that Immaculate Woman who is the "Celestial Bride"; and that the text of the play ascribes to Sycorax the peculiar attributes with which the mythical Evil Woman is commonly endowed. This Evil Woman appears in the Zohar as Lilith "the Prositute", antithesis of Shechinah (the Celestial Bride). In Proverbs [bijbelboek; K] she is an harlot called the "strange Woman", who is explicitly the antithesis of Wisdom. In Revelation she is the Great Whore who rode upon the back of the scarlet beast. Egyptian records are imperfect and inadequate; but if analogy holds, the Evil Woman is found in Nephthys, dark sister of the sacred Isis. She is the hebrew Tehom, and the Chaldean Omoroca or Thalat, whose Greek counterpart we shall presently find is Hecate. [...] The mythical Evil Woman, with whom I identify Sycorax, is evidently a personification of the passional element (water). The name of the Hebrew Tehom signifies "the Deep", and that of the Chaldean Thalath signifies "the Sea". Of the Great Whore of Revelation it is said [...] that she "sitteth upon many waters". And in Proverbs the association of the "Strange Woman" with water (as a symbol of passion) is implied in the exhortation against her, wherein it is written "Drink waters out of thine own cistern... and rejoice in the wife of thy youth". Now, the Chaldean Thalath ruled over - and by her name ("the sea") was identified with - the water that gave birth to the monstrous hybrids. Similarly Hecate, Whom Dr. Warburton argues to be the Greek Counterpart of Thalath, is invoked by Aeneas when he encounters the monsters in Purgatory; and Apollonius Rhodius declares that she was actually the mother of Scylla, the 'evil water-monster'. And in like manner Sycorax is the mother of the monstrous Caliban, as it is the passional water that gives birth to Desire (the Dragon).'
Het verband dat Still ziet tussen de wilde, tot belichaming van het kwade bestempelde vrouw (godin) en passie, water, de zee - dus golven en baren - is opmerkelijk.
Later toegevoegd:
The Rise of Religion Might Be All About Sex
Door Tracy Clark-Flory, Salon / AlterNet, 8 november 2013
Zie ook mijn blognotities:
Patriarchale coup
Drie-eenheid en man-vrouwverhouding
De mystieke giechel
In den beginne bij Anselm Kiefer
De cirkel van de waarheid, Wittgenstein en Merleau Ponty
Lucebert, Lilith en herziene taal van God
Achtergronden van Lilith
Lilith, godin of demon? Judaïsme, islam en sjechina
Izak en Jacob-Israël versus Ismaël en Ezau
Jacob Israël de Haan in Gaza
En wat betreft bepaalde tendensen in de politiek:
'English Defence League knoopt banden aan met Tea Party
Wilders is wel degelijk indirect verbonden met de English Defence League
Tags: theologie, openbaring, openbaren, feminisme, patriarchaat, patriarchale, matriarchaat, matriarchale, milieucrisis, natuur, Friedrich Nietzsche, Peter Sloterdijk
Geen opmerkingen:
Een reactie posten