Essay van een christen-fundi dat - naast godsdienstwaanzinnig - toch interessant is:
All About Edom:
Literature and history are full of stories about competing brothers and sisters. The technical term that psychologists and behavioralists use to describe this sort of competition is "sibling rivalry."
These internecine conflicts go all the way back to Cain and Abel, the first two siblings born of all humanity-and their rivalry ended with the death of Abel. Not only were these two brothers, but the Hebrew of the Genesis account does not eliminate the possibility that they may also have been twins. The classic studies of sibling rivalry have been conducted using sets of twins.
(...) when we think of sibling rivalry, many of us bring to mind the classic conflicts of the Old Testament: Cain and Abel, Ishmael and Isaac, Esau and Jacob, Joseph and his brothers, and David and his brothers, not to mention the rivalries among David's sons. There was even sibling rivalry among Christ's disciples (...)
(...) Incredibly, the roots of this sibling rivalry had begun to grow even before they were born:
'Now Isaac pleaded with the Lord for his wife, because she was barren; and the Lord granted his plea, and Rebekah his wife conceived. But the children struggled together within her; and she said, "If all is well, why am I like this?" (Genesis 25:21-22).
(...) And the Lord said to her: "Two nations are in your womb, two peoples shall be separated from your body; one people shall be stronger than the other, and the older shall serve the younger." (verses 22-23).
God put this in perspective for her. In these two little babies were the seeds of two great peoples who would become populous and powerful nations that would compete with each other for many generations to come. When we consider that this contentious relationship has directly and adversely affected many nations throughout history, along with the resultant sufferings and deaths of millions of people, it is no laughing matter.
Dit is meteen de strekking van het hele artikel: alle tegenstanders van de Joden, van Ismaël en Ezau - bedenk dat Jacob 'van God' de nieuwe naam Israël kreeg, wat maar één letter scheelt met Ismaël... - tot en met de nazi's in de twintigste eeuw, de vijandige buurlanden van Israël en de Palestijnen -... al die tegenstanders zijn als het ware voortgekomen uit Ismaël en vooral Ezau, dus uit dubbele broedertwist (twee generaties), waarbij de winnende broer 'Gods zegen' had en de verliezende als de goddeloze slechterik wordt beschouwd.
Afgezien van het historisch uiterst dubieuze doortrekken van afstammingslijnen - inclusief een overlevering van veronderstelde vijandschap - van Ismaël en Ezau tot nu onder meer de Palestijnse moslims, is de evidente blinde vlek van de Joodse en christelijke fundi's:
a. dat de bijbel de éénzijdige geschiedschrijving door de Hebreeën is van allerlei conflicten en veldslagen, waarbij het vaak bloederig toeging;
b. dat - opmerkelijk - zélfs in die sterk gekleurde geschiedschrijving Jacob (de latere Israël) zijn oudere broer Ezau eerst zijn recht van de eerstgeborene aftroggelt en daarna, op instigatie van zijn moeder, de hoogbejaarde vader Izak bedriegt door voor te wenden Ezau te zijn, op die manier de felbegeerde 'zegen' (gesanctioneerd door God) verkrijgend, die de ontvanger tot erfgenaam maakte van de patriarchale macht en bezittingen.
Notice that in His explanation, God predicted who would ultimately prove dominant: the younger, whom we know as Jacob or Israel.
Staaltje van de geschiedenis naar eigen hand zetten - en de eigen versie het stempel van goddelijke goedkeuring en voorbeschikking geven - door één van de partijen (Jacob/Israël en diens nakomelingen en bondgenoten). Waarbij Ezau als een harige wildeman wordt voorgesteld en Jacob als de meer beschaafde, slimmere figuur.
It seems that their parents played favorites, as unfortunately occurs too often in families. Such favoritism only heightens the competition between siblings. 'And Isaac loved Esau because he ate of his game, but Rebekah loved Jacob'.
Hebrews 12:17 says that though Esau earnestly desired the blessing, "he was rejected," for he did not have the strength of character to handle it for God's purposes. He had already shown that he "despised his birthright," and God judged that he would have eventually shown the same scorn for the blessing. Esau is a classic example of a despiser of good (II Timothy 3:3).
Duidelijk. Ten eerste de onmogelijke kronkel van de apostel Paulus (in Hebreeën 12:17) dat God Jacobs bedrog afkeurde, maar toch de binnengesleepte zegen juist achtte. Ten tweede is het verhaal helemaal te duiden als zwartmaken achteraf door de geschiedschrijvers uit de stammen van Jacob.
Ezau blijkt, net als Ismaël, volgens de bijbel namelijk te trouwen met vrouwen uit Kanaän (een van Ezau's vrouwen is een dochter van Ismaël) - dus zeg maar te 'integreren' in het volk dat Abraham met zijn nomadenstam was komen 'bezoeken'. De Hebreeuwse mannen die aasden op een eigen rijk in Kanaän hebben dus hun bloederige strijd daartoe gesanctioneerd met zogenaamde geopenbaarde bevelen van God. En de mannen die huwelijksbetrekkingen aangingen met de plaatselijke stammen - assimilatie langs seksuele weg in plaats van militaristische veroveringsdrift - werden achteraf te boek gesteld als niet wezenlijk belangrijk (Ismaël - ofschoon die nog wel als stamvader van een 'groot volk' is geboekstaafd) of als tweede garnituur, van God los en aan de wieg staand van toekomstige tegenstanders (Ezau, zie ook hieronder). Vandaar dat in Genesis wordt benadrukt dat Ezau
zijn geboorterecht verachtte toen hij het, hongerig na een mislukte jacht, opgaf in ruil voor het maal dat Jozef had bereid (zie de illustratie bovenaan deze notitie).
Toegevoegd 9/2012: ik zie opeens een parallel met de oer-broedertwist tusen de landbouwer Kaïn en de jager Abel. Yahweh aanvaardde Abels offer (vergelijk de voorkeur van Izak voor Ezau, van wiens jachtschotels hij smulde). Kaïn doodt Abel en krijgt tóch Yahweh's zegen (vergelijk Jacob die door bedrog Ezau's plaats inpikt én Izaks zegen krijgt). Toeval?
Bedenk tevens dat Ismaël de zoon was van Abraham en Hagar, een
Egyptische vrouw. Dus een dreigende verwatering van wat volgens de stroming van etnisch eenkennige, veroveringszuchtige Hebreeën, in de kiem vanuit Abrahams afkomst, het eigen bloed moest zijn en blijven. Hagar en Ismaël werden na de geboorte van Izak (volgens het verhaal op aandringen van Sara) dan ook verstoten.
In het verhaal van de bijbel is verder opvallend, dat zowel de vrouw van Abraham (Sara) als die van zijn zoon Izak (Rebecca), door de plaatselijke potentaat (farao, dan wel koning Abimélech van Gerar) tijdelijk wordt afgepakt. De wederwaardigheden op dit punt van Abraham en Izak zijn in de tekst zelfs identiek, alsof beide figuren samenvallen: in beider biografie neemt Abimélech de vrouw een tijdje bij zich in huis. In geen van beide episodes, lezen we, zou seksueel verkeer hebben plaatsgevonden (evenmin als de allereerste keer, Sara bij de farao). Maar op de achtergrond vermoed je de wrok van de patriarch, de onmacht zeker te weten wie de verwekker van een kind is. Of juist omgekeerd: het kan zijn dat Abraham en Izak hun vrouw welbewust uitleenden, om opportunistische redenen, maar dat naar buiten toe ontkenden. Hoe dan ook: de vrouw was een object waarmee geschoven werd, bezit van de patriarch, weinig meer dan bedgenote en moeder van zijn kinderen. Ook krijgen vrouwen steeds de schuld van moreel bedenkelijke voorvallen die net zo goed of waarschijnlijker door de patriarchen in kwestie geregisseerd kunnen zijn - Eva en de verboden vrucht, Sara die achter het wegsturen van Hagar en Ismaël zit en Rebecca die Jacob tot het bedriegen van Izak aanzet.
Once Isaac had given his - really God's - blessing, there was nothing left for Esau. The blessing was an "all or nothing" addition to the inheritance; it could not be portioned between Isaac's two sons. In reality, the subsequent "blessing" Esau receives is tantamount to a curse. In the New King James Version, it reads as if Isaac blesses Esau in Genesis 27:39-40, yet it is not a blessing but a prophecy:
Then Isaac his father answered and said to him: "Behold, your dwelling shall be [away from] the fatness of the earth, and [away from] the dew of heaven from above. By your sword you shall live, and you shall serve your brother; and it shall come to pass, when you become restless, that you shall break his yoke from your neck."
One consequence of this is prophesied in verse 40: There will be continual strife between the "have," Jacob, and the "have-not," Esau; they would engage in a constant, internecine quarrel over "the fatness of the earth, and of the dew of heaven."
This reveals the mindset of Esau and his descendants, the Edomites. Everything that should have been theirs was now Jacob's, and they will fight until the bitter end of days to get it back! Yet God says it is not to be. His prophecy in the "blessing" allows Esau only occasional supremacy. Since Jacob's seed possessed both the birthright and the blessing, they would normally prevail and ultimately have the ascendancy.
Nogmaals: terwijl zowel het geboorterecht als de zegen Ezau toekwamen, echter door Jacob zich op slinkse wijze werden toegeëigend. En dat 'the blessing (...) could not be portioned between Isaac's two sons' is natuurlijk flagrante, onrechtvaardige willekeur.
Dit alles heeft de Joodse en christelijke fundi's er allerminst van weerhouden(**) niet de bedrieger, maar de bedrogene en tekort gedane als de - via diens nageslacht ook nog eens eeuwige - booswicht te beschouwen[#]. Ook al vond er volgens de bijbel aanvankelijk een verzoening (zie het
schilderij hiernaast) plaats tussen de broers, waarbij Jacob Ezau een weelde aan vee aanbood (Genesis 32). Het zou interessant zijn uit te pluizen wat na die verzoening heeft veroorzaakt, dat Ezau Jacob - getuige veel bijbelplaatsen, zie de noot hieronder - vijandig gezind wordt. Of mogelijk blijkt juist
nergens uit(*) dat Ezau dat wordt, maar brengen de latere boekstavers hem ondanks zijn vergeven en omhelzen van zijn jongere tweelingbroer toch in verband(**) met latere vijanden van Israël. Met, zoals reeds geopperd, als eigenlijke reden, dat Ezau zich niet aansloot bij de 'heilige oorlog' om het door God beloofde land te veroveren, maar zich juist familiair, genetisch verbond met de autochtone bevolking.
Dit moet je niet uit het oog verliezen, wanneer Joden - op zich zeer terecht - wijzen op walgelijke antisemitische sentimenten onder groepen moslims. Ik bedoel: het valt niet te ontkennen - lees dus de de bijbel er maar op na, wel zou ik ook de tekst van de torah moeten checken... - dat aan Joodse zijde van meet af aan een veroveringslustige, racistische eigen volk eerst-mentaliteit heeft bestaan, waarbij de geschiedschrijvers de 'zonen' die zich 'mengden' met de omringende stammen in Kanaän - Ismaël en Ezau - uit de boeken hebben geschreven, respectievelijk tot een soort erfvijand hebben uitgeroepen.
Anders gezegd: de oorspronkelijke Joden hebben, als we op het Oude testament afgaan, uiterst doelgericht, hun handelwijze sanctionerend met behulp van religieuze uitingen, niet willen integreren; ze wensten gebied te veroveren voor zichzelf en spaarden daarbij vaak geen mensenlevens. Niet bepaald uniek in de menselijke geschiedenis, maar - doordat de toedracht van begin af aan gekleurd én grondig is opgetekend als een hybride godsdienstig-historische tekst - wel mede achtergrond van het onverzoenlijke fanatisme van de huidige, godsdienstwaanzinnige Joodse kolonisten en wellicht ook (vanaf de eerste strijdlustige generaties overgeleverd) van de onbuigzaamheid en apartheidspolitiek van militaristisch ingestelde Israëliërs.
Zoals bekend heeft later in de geschiedenis Mohammed een bloedlijn bedacht van Ismaël tot hemzelf. En zo precies 'ingestoken' op de explosieve lading van de broedertwisten, de ooit hachelijke identiteit en eenheid van het Joodse volk, in de torah. Daarmee het zijne bijdragend tot de verankering en verergering van de eindeloze animositeit tussen religieuze en etnische groeperingen in de regio, ook al waren er plaatsen en tijden van verzoening.
(*) Zie hier voor een aanwijzing in die richting: 'God did not care much for Esau. He did permit Esau to become the father of Edom, but there is no trace of the house of Esau or of Esau himself in history' - een opmerking van christen-fundi die er kennelijk weer een heel andere kijk op het belang van Ezau en Edom op na houdt. Zie ook hier: 'there were no stories of any development of discord arising between Jacob and Esau again'.
(**) Dat de vijandschap althans in de geschiedschrijving van de nakomelingen en bondgenoten van Jacob sterk bleef smeulen, blijkt - of laat ik me hier door de lezing van de christen-fundi een rad voor ogen draaien? - uit deze bijbelplaatsen:
The nations listed in Psalm 83:5-8 comprise a fairly complete rundown of the ancient enemies of Israel, and Edom, the descendants of Esau, is given primacy of place. After Edom come the usual suspects: the Ishmaelites, Moab, the Hagarites, Gebal, Ammon, Amalek, Philistia, and Tyre; and Assyria joins them, specifically helping the children of Lot.
(...) Descendants of Esau actually appear three times on this list, as Amalek (see Genesis 36:12) and Gebal (here, a region of Idumea, often confused with the Phoenician city of Gebal or Byblos) are tribes that became distinguished from the bulk of the Edomites (...)
(...) God says through the prophet Amos, "For three transgressions of Edom, and for four, I will not turn away its punishment, because he pursued his brother with the sword and cast off all pity; his anger tore perpetually, and he kept his wrath forever" (Amos 1:11).
In writing this book of beginnings, Moses took the effort to include an entire chapter on the Edomites alone. He was careful to include specific details about who was born to whom and who ruled this or that area. In addition, he reminds the reader several times of his subject: verse 1: "This is the genealogy of Esau, who is Edom"; verse 8: "Esau is Edom"; verse 19: "...Esau, who is Edom..."; verse 43: "Esau was the father of the Edomites."
In introducing the family of Esau, Moses includes the names and derivations of Esau's wives: "Esau took his wives from the daughters of Canaan: Adah the daughter of Elon the Hittite; Aholibamah the daughter of Anah, the daughter of Zibeon the Hivite; and Basemath, Ishmael's daughter, sister of Nebajoth" (Genesis 36:2-3). Esau bound himself by marriage to the Hittites, the Hivites—both Canaanite tribes—and the Ishmaelites.
The Hittites, descended from Heth, son of Canaan, were, by far, the strongest and biggest of these tribes, possessing a huge empire that stretched from Asia Minor to Palestine, with its capital in what is today central Turkey. The "Land of Hatti" was the major empire of Abraham's time, having the commercial, cultural, and military power to influence the entire Levant.
It is now clear how close the ties were between the Edomites, the Hittites, the Hivites, and the Ishmaelites. They were all related by marriage and blood! [dat dit feitelijk zo is, is uiteraard verre van bewezen, maar wel lijkt het dus een feit dat de Joodse geschiedschrijvers veel moeite hebben gedaan het althans zo vóór te stellen; K].
(...) We find another blood-connection in Genesis 36:11-12: "And the sons of Eliphaz were Teman, Omar, Zepho, Gatam, and Kenaz. Now Timna was the concubine of Eliphaz, Esau's son, and she bore Amalek to Eliphaz. These were the sons of Adah, Esau's wife." The Amalekites, descended from Amalek, a grandson of Esau, fall naturally into the anti-Israel alliance.
(...) Though Esau himself was full of bitter hatred, and Ishmael is described as a wild man, Amalek seems to have been the worst of the Edomite-related peoples. The Bible records that even God has a special enmity for Amalek, saying in Exodus 17:16, "Because the Lord has sworn: the Lord will have war with Amalek from generation to generation."
Zie ook:
"Was not Esau Jacob's brother?" the lord says. "Yet I have loved Jacob, but Esau I have hated, and I have turned his mountains into a wasteland and left his inheritance to the desert jackals." (Malachi 1:2-3)
[#] Toegevoegd 9-2012: in Krieg der Religionen (hoofdstuk 10, paragraaf 'The Gleichsetzung der Palästinenser und Araber mit den Amalekitern') stellen Victor en Victoria Trimondi dat extreem rechtse Joodse fundamentalisten, in het bijzonder de bezetters ('kolonisten') van de Westoever van de Jordaan, eerder de Amalekieten als hun aartsvijanden door alle tijden heen beschouwen en vereenzelvigen met de hedendaagse Arabieren, in het bijzonder met de Palestijnen. In de Oxford Dictionary of the Jewish Religion (2005) staat dat de Amelekieten gelden als 'Israëls meest hardnekkige vijand, welks vernietiging een heilige plicht is. [...] Pas na de uiteindelijke uitroeiing van de Amalekieten zullen God en zijn Troon hun vervolmaking vinden', citeren de Trimondi's uit dit naslagwerk, eraan toevoegend dat dit een aanwijzing vormt dat radicale Joden uit hun heilige teksten zouden kunnen destilleren dat een genocide op de Palestijnen een voorwaarde is voor de komst van de Joodse Messias. En ja, die interpretatie bestaat daadwerkelijk, bij monde van de rabbijn Israel Hess, die in 1980 een essay heeft gepubliceerd in een tijdschrift van een Israëlische universiteit met de titel: 'Genocide: een gebod van de Thora', waarin hij het volledig uitmoorden van de Palestijnen bepleit (met een uiterst racistische argumentatie). Wel werd Hess om die reden ontslagen. In het gezelschap van Hess bevinden zich andere rabbijnen, weten de Trimondi's, zoals Yitzhak Ginsburgh (foto hierboven) en Ovadia Yosef. Sterker nog: een lid van de regering van Ariël Sharon, ene Mosha Ya'alon, heeft gezegd: 'De Palestijnse bedreiging is als een kanker - er zijn allerlei manieren om kankerpatiënten te behandelen. Op dit punt van de tijd zou ik chemotherapie inzetten'.
De rabiate haat tegen Palestijnen onder vooraanstaande Joden, onder wie 'haatbaarden', is in het Westen veel minder bekend dan de - eveneens weerzinwekkende - uitspraken van de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad en van geestelijken van dat land, die Israël met een kankergezwel vergelijken.
---
Over Kanaän en Israël zegt de Nederlandse
Wikipedia:
Kanaän was in de Oudheid een gebied overspannen door een intens handelsnetwerk van Syrië tot Egypte en de Middellandse Zee, via Anatolië tot aan de Zwarte Zee en rond 2000 v.Chr. zelfs over zee met de Harrapaanse beschaving van de Indusvallei.
De Hettieten waren vaak in conflict met de Egyptenaren, die hen de heerschappij over Kanaän betwistten.
De Bijbel (ca. 600 v.Chr.) identificeert Kanaän met Libanon - voornamelijk de kuststad Sidon - maar laat het "Land van Kanaän" zuidwaarts doorlopen over Gaza naar de "Beek van Egypte" en oostwaarts naar de Jordaanvallei, inclusief het huidige Israël en de Palestijnse gebieden. Het is dan een gebied, gelegen ten westen van de rivier Jordaan (Genesis 28:1), dat bij benadering overeenkwam met het hedendaagse Israël en Palestina plus aangrenzend kustland en delen van Libanon en Syrië.
De Kanaänieten zijn altijd beschouwd als een etnische groep die zich vanuit Libanon uitbreidde. Recente bronnen suggereren ook een tweede origine, namelijk vanuit het Arabisch Schiereiland, zonder evenwel bewijzen hiervoor aan te voeren.
De geschiedenis van Kanaän speelt zich af in en rond het gebied dat overeenkomt met de Levant, en is al van in de prehistorie een druk doorgangs- en verblijfsgebied geweest voor menselijke stammen en volken van diverse origine, van en naar diverse windstreken. Op deze plaatsen zijn dan ook geregeld meerdere culturen in botsing gekomen. Maar tegelijk was het gebied vaak de smeltkroes waar verworvenheden van aangrenzende culturen samenvloeiden.
Het gebied ligt op de overlappingszone van vier oude culturen: de Mesopotamische in het oosten, de Anatolische in het noorden, Minoïsch Kreta in het westen en de Egyptische in het zuiden. De invloeden van deze cultuurgebieden hebben vaak grote druk op elkaar uitgeoefend wat leidde tot het opkomen en verdwijnen van diverse koninkrijken en koninkrijkjes.
Het oude land Kanaän bestond weldra uit welvarende steden met vruchtbare omliggende landbouwgebieden onder gezag van een tempel, aan het hoofd waarvan een priesteres stond. Deze heerseres werd op zeker moment Baälat genoemd (wat 'meesteres' betekent in het Kanaänitisch), en haar gemaal was dan 'de Baäl' ("heer").
De Godin (...) was zoals overal in deze streek de Moedergodin [sic! - zie m'n blognotitie Judaïsme, islam en sjechina; K] en werd vooral in zuidelijk Kanaän onder de naam Ashtoreth vereerd.
In Hazor zijn heel wat Astartebeeldjes opgegraven, wat op de verwantschap met deze Moedergodin wijst, die zowat overal rondom de Middellandse Zee werd vereerd. Ook ovale Astarteplaketten in klei werden er gevonden, votieven met daarop de naakte Godin Asherah afgebeeld, met in de handen papyrusstengels of slangen [sic! - denk ook aan de rol van de slang in Genesis en de nadruk die daar wordt gelegd op de vijandschap die God tussen de vrouw en de slang instelt na de verleiding van Eva, alsof de lezer ingepeperd moest worden dat de oude 'slangengodin' een monster was], en op het hoofd twee lange spiraalvormige krullen identiek aan die van de Egyptische Hathor. Dit wijst op sterke connecties met zowel het Oude Egypte, dat er aan de kust enkele havens en kolonies had, als met Kreta, waar de Slangengodin algemeen vereerd werd.
De Filistijnen waren een van de 'zeevolkeren' die vestigingen in Kanaän hadden, en een aandeel hadden in de handel met de kuststreken rondom de Middellandse Zee en in het vervoer van goederen en personen. De Kanaänieten hadden reeds vroeg de naam handelaars te zijn die een zeer ruim gebied bedienden tot voorbij het Nabije Oosten.
De Kanaänieten kwamen in conflict met de oprukkende nomadenstammen uit het noorden, voornamelijk de Hebreeën die, onder leiding van hun priesterkaste, de Levieten, met eigen zeden, gewoonten en wetten uiteindelijk het gebied deels hebben veroverd en onderworpen, nadat de inheemse bevolking grotendeels was afgeslacht, zoals beschreven in de Bijbel (Deut. 2:32, 3:3-6, Jozua 6:21, 8:25-29, 10:28-40).
Tussen ca. 1200 en 1100 v.Chr. raakte het grootste deel van Kanaän bezet door Israëlieten (...)
---
Zie ook de
Duitse wikipedia over 'Filistijnen':
Im Israelisch-Palästinensischen Konflikt gibt es auf beiden Seiten Meinungen, die die heutigen Palästinenser als Nachfahren der Philister ansehen, wodurch der Konflikt historisch überhöht wird und gerechtfertigt werden soll. Historisch ist dies allerdings eher zweifelhaft. Eine biologische Abstammung kann nicht vollkommen ausgeschlossen werden. Andererseits waren die Philister schon Jahrhunderte vor der römischen Eroberung als Volk untergegangen. Die Palästinenser sind Nachkommen der byzantinischen Provinzbevölkerung, die nach der arabischen Eroberung allmählich islamisiert wurde und der danach ins Land eingedrungenen Araber. Andere, insbesondere aus der osmanischen Zeit stammende Einflüsse sind ebenfalls zu berücksichtigen. Aufgrund der Bevölkerungsverschiebungen durch Deportationen und Vertreibungen (Assyrer, Samariter, Jüdischer Krieg etc.) bereits in antiker Zeit kann Bevölkerungskontinuität nicht ohne weiteres vorausgesetzt werden. Die Bevölkerung Palästinas bestand bereits vor dem Jüdischen Krieg und der Zerstörung Jerusalems neben den Juden aus verschiedenen orientalischen Völkerschaften (z. B. Idumäer), die durch die gemeinsame aramäische Sprache und die Zugehörigkeit zum römischen Reich allmählich das Bewusstsein ihrer Eigenart verloren und so zum Volk der Provinz Palästina, also zu Palästinensern wurden.
---
En zie m'n blognotitie:
Judaïsme, islam en sjechina