En van rollenspel en ernst natuurlijk. Over paradoxen gesproken: in de Volkskrant van circa 13 maart staat een leuk stukje van Marjolijn Februari: Lezen, een unieke en verleidelijke ervaring.
'Wie leest, laat zich vrijwillig leiden door de stem van de schrijver. (...) Je moet voor opgroeien, lezen en leren de bereidheid hebben iemand te volgen. Niet in het belang van die ander, maar in het belang van jezelf. (...) Door een ander te volgen, wordt je de baas over jezelf, je mikt op je eigen voortreffelijkheid (...) Als je leest, volg je de ander niet alleen, je wordt die ander. Het zeldzame voordeel van opgroeien in de letteren boven het opgroeien elders [is]: dat de lezer al lezende meteen zijn eigen gids is. Hij volgt de stem van de schrijver wel, maar die stem klinkt in zijn hoofd, komt niet van buiten, maar is direct verinnerlijkt. De lezer valt tijdens het lezen samen met de schrijver en er is geen sprake van (...) machtsverhoudingen (...) Met een boek in handen ben je autonoom en volwassen in het diepst van je gedachten (...) die magische mengeling van volgzaamheid en autonomie die lezen heet.'
Vergelijk J. van Heerden in zijn bijdrage Mulisch als filosoof in de bundel Harmonie als tegenspraak:
'Jongens [ahem: en meisjes; K] in de pubertijd ondergaan onmiskenbaar een verandering waar niemand nog het fijne van weet. Zij verwerven zich een eigen persoonlijkheid in een periode waarin zij nogal stompzinnige voorbeelden imiteren en hun individualiteit juist opofferen aan een conventie teneinde zelf iemand te zijn. Dat is een ingewikkeld proces van verandering, dat in een eerste fase van onderzoek als paradoxaal omschreven zou kunnen worden. De innerlijke tegenspraak articuleert de complexiteit en kan tevens een aansporing vormen tot verder onderzoek, waarin de paradox hopelijk verdwijnt.'
D(i)e paradox laten verdwijnen, dat gaat volgens nogal wat meesters van de verbeeldingskracht echter nooit lukken.
Jezelf worden door een ander te zijn, jezelf ontdekken door in de huid van een ander te kruipen. Het grappige is, dat over William Shakespeare (1564-1616) bij wijze van opnieuw een paradox is gezegd, door Jorge Luis Borges in zijn prachtige korte essay Everthing and Nothing dat Shakespeare iedereen kon zijn doordat hij niemand was:
'There was no one in him; behind his face (which even in the poor paintings of the period is unlike any other) and his words, which were flowing, imaginative, and emotional, there was nothing but a little chill, a dream not dreamed by anyone.
(...) At twenty-odd he went to London. Instinctively, he had already trained himself in the habit of pretending that he was someone, so it would not be discovered that he was no one. In London he hit upon the profession to which he was predestined, that of the actor, who plays on stage at being someone else.
(...) Nobody was ever as many men as that man, who like the Egyptian Proteus managed to exhaust all the possible shapes of being. At times he slipped into some corner of his work a confession, certain that it would not be deciphered; Richard swears that in his single person he plays many parts, and Iago says with strange words, "I am not what I am." His passages on the fundamental identity of existing, dreaming, and acting are famous.
(...) History records that, before or after he died, he found himself before God and he asked: "I, who have been so many men in vain, want to be one man – myself."
The voice of God replied from a whirlwind: "But I, too, am not one self; I dream the world as you dreamed your work, dear Shakespeare, and among the shapes of my dream are you."
"You, like me, are many persons—and none."
Uit HAMLET kan je - na spiegelen van de L, op z'n kop zetten van de M en kwartslag draaien van de T - op één streepje na JAHWEH vormen. Een aardig toeval. Harold Bloom: 'Yahweh fuses aspects of Lear, Falstaff, and Hamlet'[*].
Denk ook aan de voorliefde van Sartre en Camus voor de figuur van de acteur in verband met het 'absurde' gegeven dat de mens niet is wie hij is. De hamvraag à la Van Heerden is, of dit gegeven fundamenteel is of alleen een schijnbare contradictie, die bijvoorbeeld (mede) ontstaat doordat je ten onrechte uit de psychologische innerlijke tegenstrijdigheden van de mens afleidt dat zijn identiteit - dat wat de mens is - een interne tegenspraak behelst.
En het is waarschijnlijk een denkfout, dat iets niet is (wat het is) omdat het in verandering is.
Verwante kwestie: waar houdt het ene op en begint het andere? (Zie mijn blognotities Het glinsterpad der dingen en Leegte, 'er zijn', speelruimte en (on)vergankelijkheid). Zowel in de ruimte als in de tijd. Wanneer is een verwelkte en tot stof weerkerende roos geen roos meer? Waar houdt het bos op en begint de savanne? (Denk ook aan het verhaal over de gemeentegrens in Oude Lucht van Mulisch.) Overgangszones versus gebieden die duidelijk iets zijn. Bepaalt het (kunnen) benoemen van iets of het iets is? Of is het toch echt andersom: kunnen we het (pas) benoemen doordat het (al) iets is?
Komende tijd ga ik verder lezen in de mooie studie De jacht op Proteus van Piet Meeuse. En natuurlijk eindelijk eens Hamlet van a tot z savoureren, alsmede de knappe inleiding door vertaler Frank Albers (Atlas 1998). Hamlet: 'We know what we are, but know not what we may be'.
Noot
[*] Richard Lanham, in Superposed Plays (Modern Hamlet p. 87-98) stelt dat Hamlet Shakespeare is, 'writing a play about the kind of play he is writing'. Shakespeare zou dan, als ik het rijm met mijn intuïtie op grond van de inleiding van Frank Albers (zie hierboven), met Hamlet een toneelstuk geschreven hebben dat onder meer gaat over wat (schrijven voor het) toneel is en hoe dit zich verhoudt tot (werkelijk iemand) zijn. Shakespeare de auteur die door middel van een van zijn characters de vraag opwerpt hoe het spelen van een rol zich verhoudt tot - tegelijkertijd of zelfs daardóór - iemand zijn of juist niet (iemand) zijn, zowel in het 'normale' leven als in de toneelwereld. 'To be or not to be' als hartekreet van Shakespare à la wat Borges hem (zie hierboven) in de mond legt in het aanschijn van zijn Schepper: 'I, who have been so many men in vain, want to be one man - myself.'
Latere toevoeging: bovenstaande zienswijze vindt steun in het veelzeggende zinnetje 'I know not 'seems'", dat Hamlet zijn moeder toebijt. Mogelijk was in de ogen van Shakespeare een mens die zich er niet bij wenst neer te leggen dat het leven au fond een maskerade is, een spel dat men maar beter kan meespelen, gedoemd te gronde te gaan (al dan niet anderen meesleurend in zijn val). Wat me doet denken aan de figuur Kuif in het verhaal 'Keuring' van Harry Mulisch (in de bundel De versierde mens). De hoofdfiguur, Sander - gemodelleerd naar de auteur? - richt de volgende sleutelzinnen tot Kuif (over wie in het verhaal trouwens terloops wordt opgemerkt: 'Kuif kruiste zijn armen en zweeg als een koning'): 'Je moet de mensen altijd met hun eigen wapens verslaan. [...] Als iemand je voor niet goed snik houdt, stel je dan aan als een gestichtsbewoner. Je moet de mensen altijd een bewijs uit het ongerijmde geven.' Waarop Kuif zegt: 'Mooie woorden smaken me niet. Ik weet wat eer is, jij bent een lakei.' Sanders commentaar: 'Geen slechter psychologen dan mannen van eer. [...] Jouw wereld zal breken, jij komt hier niet levend vandaan'. 'En jouw wereld', vraag Kuif. 'Ik heb er geen', antwoordt Sander. Wellicht postuleert Mulisch, in de geest van Hamlet, dat wie per se wil kiezen tussen authentiek (of 'ernstig') zijn of helemaal niet zijn[#], geen leven heeft; dat het dilemma vals is en het antwoord luidt: de schijn omarmen en met verve verrijken met je eigen schijnbewegingen, je eigen maskerade (ironie, fantasie, humor enzovoorts). Vergelijk de rake slotzin van deze overpeinzing over Hamlet: 'In the end, when the truth is revealed and everyone's "masks" are removed, death is all that is to be found.'
Mulisch zegt in Voer voor psychologen: 'de mens [is, net als god] het zijn van het nietbestaan - maar bij de mens is dit gemaskerd; en dit masker is zijn bestaan.' Vergelijk dit 'nietbestaan' bij Mulisch met wat Frank Albers in voornoemde tekst aanduidt als 'het existentiële niemandsland' tussen het ware ik [...] en alle gestalten die dat ik in het theater en, bij uitbreiding, in de werkelijkheid kan aannemen [...]'. Albers: 'In dat niemandsland tussen werkelijkheid en voorstelling, tussen authenticiteit en theatraliteit, drentelt Hamlet rond. In de mate waarin hij zich met dat niemandsland identificeert is hij [...] on-voorstelbaar en kan hij zijn identiteit slechts als een opsomming van negaties formuleren [vergelijk de 'apophatische theologie'; K]. Hamlet was de eerste hongerkunstenaar.' Met Mulisch kan je daar dan aan toevoegen[##], dat dit au fond geldt voor 'de mens', waarbij juist de 'ernstige' mens (die 'authentiek' wil zijn) zichzelf en anderen nog het meest voor de gek houdt. Zie m'n blognotitie 'Over het masker' voor een poging tot verdediging (van de mogelijkheid) van authentiek zijn.
Ik denk overigens dat ik - laten we zeggen tot mijn eigen leedwezen - meer een Kuif ben dan een Sander.
[#] À la Mulisch, getuige zijn De Compositie van de Wereld, moet men er misschien niet voor terugschrikken dit existentiële ogenschijnlijke dilemma ('to be or not to be') door te trekken naar de logica, waar Mulisch de paradox op formule brengt als oplossing van de schijnbaar dwingende keuze 'A of niet-A'.Piet Meeuse schrijft in De jacht op Proteus (De Bezige Bij 1992, p. 28) dat het opgaan in een verhaal een 'milde vorm van betovering' is. Treffend merkt hij op: 'En wat voor het lezen (en het schrijven) van verhalen geldt, gold al veel langer voor het vertellen en beluisteren van een verhaal: het is misschien wel de oudste vorm van geestelijke activiteit, en het eigenaardige ervan is dat het zich weliswaar hier en nu afspeelt, maar dat het je tegelijkertijd verplaatst in een andere wereld. Dit vermogen tot transcenderen (want dat is het: het overschrijden van je eigen grenzen in ruimte en tijd, het vertoeven in een imaginaire wereld) is ongetwijfeld het wonderlijkste vermogen waarover mensen beschikken. Het is het vermogen om van jezelf te verschillen en de fysieke beperkingen van ruimte en tijd op te heffen - in taal.'
[##] Frank Albers (die naar ik vermoed aardig op de lijn van Mulisch zit) concludeert: 'Vanuit de wereld van de schijn die het theater is klaagt Hamlet de schijn - en dus het theater - van de wereld aan. In dit perspectief is zijn melancholie niet langer zijn individuele karakterprobleem, maar een emotioneel gevolg van een redelijk inzicht in de ondraaglijke frivoliteit van het menselijk bestaan op aarde. In de mate waarin het leven theater is, ervaart het moderne, hyperzelfbewuste individu - waarvan Hamlet het eerste grote voorbeeld in de westerse literatuur is - het bestaan als een gigantisch regieprobleem: enscenering als essentie van een intrinsiek betekenisloze werkelijkheid. Dit inzicht was in 1600 niet nieuw, het was, integendeel, een typisch kenmerk van de renaissancistische Zeitgeist. Maar dat het nu net Hamlet [het type personage dat het publiek bij het genre 'wraakstuk' gewend was geraakt te associëren met holle woorden, valse schijn en schmieren; K] zou zijn die dat aangrijpender en overtuigender dan wie ook zou komen vertellen, dat hadden de toeschouwers daar in The Globe allicht niet verwacht [het Globe Theater - ik denk onwillekeurig aan het begrip Sfeer bij Sloterdijk - was Shakespeare's eigen schouwburg, die met Hamlet van start ging; K]. In Shakespeare's versie werd de excentriekeling een Everyman, een outsider de woordvoerder van de mensheid.'
Zie ook m'n blognotities:
Over het masker
Het zijn en het niets, vorm en leegte
Geen opmerkingen:
Een reactie posten