blogspot visitor

18 maart 2012

Bart Voorzanger als ayatollah der Lage Landen

Op de weblog Republiek Allochtonië heeft redacteur Bart Voorzanger een reactie geplaatst - 'Martijn van Dam als Groot-Moefti van Nederland' - op het betoog 'De Pvda moet opkomen voor mensen die hun leven in eigen hand willen nemen' van PvdA-fractielid Martijn van Dam.
Een bekende van mij had - naar inmiddels is gebleken: tevergeefs - gehoopt dat de redactie van Republiek Allochtonië bij uitzondering een lange reactie wilde plaatsen op het stuk van Voorzanger, omdat de laatste een visie verwoordt die ondanks alle maatschappelijke discussie sinds de moord op Theo van Gogh nog steeds bon ton is in progressieve (en sommige confessionele) kringen. Zeg maar van Anja Meulenbelt tot en met Alexander Pechtold.
Toevoeging augustus 2012: Voorzanger betoogt dat onze 'heftig geërotiseerde cultuur' er de oorzaak van is dat veelal allochtone mannen jonge vrouwen nogal eens hinderlijk benaderen op straat: zie hier en hier (vervolg). Voorzanger presteert het uit zijn pen te krijgen: 'Moeten vrouwen in een hobbezak over straat? Van mij hoeft niets, maar ’t zou een hoop levens, en allereerst het hunne, een stuk makkelijker maken'; en: '[...] is de meest achterlijke cultuur hier nu eens echt de onze?' Staaltje blaming the victim. Voor de rede verloren en rijp voor bekering tot de islam, die beste Bart. Dat ook vrouwen in Caïro worden belaagd en dat daar speciaal een website voor is opgezet, weet hij waarschijnlijk niet eens.
Met plezier plaats ik hieronder de filering van Voorzangers tekst:

Veel moslims stellen nu eenmaal de sharia boven de universele rechten van de mens

Bart Voorzangers foutieve uitleg van Rawls' overlappende consensus is een recept voor islamisering van de openbare ruimte en de publieke zaak. Niet Martijn van Dam, maar Bart Voorzanger is een soort Nederlandse ayatollah.

Het klopt dat Martijn van Dam in zijn betoog de overlappende consensus die de filosoof John Rawls beoogt, gelijk lijkt te stellen - dan ten onrechte inderdaad - aan ‘de overlappende consensus van de sociaaldemocratie’. Tenminste als je zijn formulering (te) letterlijk neemt. Je kunt het namelijk ook lezen als ‘de overlappende consensus waar de sociaaldemocratie het hare toe wil bijdragen’ - Van Dam had dit ongeveer zo moeten opschrijven, of kortweg ‘de overlappende consensus voor de sociaaldemocratie’ (niet ‘van’). Het is daarom niet evident dat Van Dam iets ‘vrij wezenlijks niet heeft begrepen’, zoals Voorzanger stelt; het kan ook een kwestie van slordig taalgebruik zijn.

Wel lijkt Voorzanger zelf enkele wezenlijke zaken over het hoofd te zien of eenvoudig te negeren.

Ten eerste is het volgende onzin: ‘Wie zijn eigen stelsel van normen en waarden als kandidaat-consensus naar voren schuift, stuurt aan op een van hogerhand opgelegd ideologisch harnas’. In een parlementaire democratie gebeurt niets dan dit: verschillende stromingen, partijen, brengen hun wensen met overtuiging en passie - zeg maar gerust ‘als kandidaat-consensus’ - in het midden. Vervolgens is het, zoals Van Dam zegt, ‘aan de politiek’ om een ‘overlappende consensus vorm te geven’. Hij schrijft niet dat dit aan de sociaaldemocratie is - een andere aanwijzing dat Voorzanger hem onwelwillend leest. Terzijde: dat Van Dam niet het eminente belang van de grondwet aanroert, waarin wezenlijke rechten en vrijheden zijn neergelegd, kan hem in het kader van zijn betoog - dat voor een politiek pamflet toch al vrij diep probeert te gaan - worden vergeven.

Ten tweede - nog belangrijker en verband houdend met het terzijde hierboven - wekt Voorzanger althans sterk de indruk te miskennen dat overlappende consensus, zeker in de optiek van Rawls, alleen denkbaar en realiseerbaar is voor zover de uiteenlopende levensovertuigingen en politieke wensen die in het spel zijn, een ‘morele kern’ gemeenschappelijk hebben. Waar zo’n gedeelde minimale ethische grondslag ontbreekt, is het model van maatschappelijk leven via onder meer overlappende consensus niet van toepassing en kunnen brisante spanningen en conflicten ontstaan.
Voorzanger stelt zich bij zijn idee van consensus voor dat we ‘elkaar allemaal zowat evenveel plek onder de zon gunnen’. De ‘allereerste’ - en feitelijk in zijn verhaal de enige - randvoorwaarde die hij daarbij stelt, is ‘de erkenning van onoverbruglijke meningsverschillen, de afspraak elkaar zo min mogelijk te hinderen, en de bereidheid een andere kant op te kijken als de ander iets doet wat jou een gruwel is, althans zolang de direct betrokkenen er maar mee instemmen’; waarbij verder ‘flink wat zelfbeheersing’ vereist zal zijn.
Dit laconiek geformuleerde uitgangspunt helpt vooral de problematiek van overlappende consensus te verdoezelen, in plaats van een en ander te verhelderen. Voorzangers frase ‘zo min mogelijk’, laat al zien dat ook hij grenzen wil stellen aan wat moet worden toegestaan. En ik ga er vanuit dat hij het eveneens onwenselijk vindt als we de andere kant opkijken als een man een kind in een park duidelijk met seksuele bedoelingen genitaal betast et cetera. Voorzangers uitsmijter ‘zolang de direct betrokkenen er maar mee instemmen’ is al helemaal problematisch, want ‘direct’ moet wel betekenen dat Voorzanger hier overeenstemming ‘ad hoc’ voor ogen zweeft (in tegenstelling tot bijvoorbeeld langs parlementaire, wetgevende weg tot stand gekomen algemeen geldende regels); en als dat inderdaad zo is, negeert hij gemakshalve maar even de vraag hoe dan valt te voorkomen dat de openbare ruimte verwordt tot een strijdtoneel, waar willekeur regeert en algemene normen en waarden geen - uiterst waardevol en wenselijk - houvast en veiligheid meer geven, noch voldoende gerechtigheid en rechtvaardigheid wordt gewaarborgd.

Niet in de geest van Rawls

De schijnbaar nergens in verankerde, stuurloze, willekeurige, ad hoc benadering van Voorzanger is niet in de geest van het denken van Rawls, die juist zijn uiterste beste heeft gedaan te laten zien dat universele ethische beginselen vallen af te leiden met behulp van de menselijke rede - ‘rede’ ruim opgevat: inclusief het kunnen inzien en beargumenteren van wat rechtvaardig (‘fair’) is. Voorzanger negeert dit wellicht, of ziet het over het hoofd, omdat voor hem zelf de moraal ‘een kwestie van smaak’ is, waarover ‘niet valt te twisten’ (zoals hij op een andere plaats heeft laten weten). Laat ik er even niet op ingaan dat Voorzanger zichzelf hiermee eigenlijk buiten een rédelijk gesprek met bijvoorbeeld Van Dam plaatst over de ethische kwesties die de laatste opvoert: Voorzanger kan krachtens zijn eigen standpunt slechts ‘smaakmaker’ (of wellicht ook ‘machtsfactor’) proberen te zijn.

Het punt waar het om gaat is dit. Voorzangers nonchalante schets van de (verhoopte) totstandkoming van een slechts sociaal-psychologisch geschraagde, overlappende of tenminste voldoende consensus, veronachtzaamt mét de lijn van Rawls (en dus van Van Dam) vanzelf een van de belangrijkste prestaties in de geschiedenis van homo sapiens (óók al is een spottend kuchje na ‘sapiens’ nog altijd zeer op zijn plaats op velerlei gebied): The Universal Declaration of Human Rights (UDHR, Verenigde Naties, 1948) en de European Convention on Human Rights (Council of Europe, 1950 - onder meer hier opgesomd). De grondwetten van veel Westerse landen belichamen een groot deel van deze algemeen-menselijke rechten en vrijheden.

Sharia boven mensenrechten

Nu wil het geval, dat een belangrijke bond van islamitische staten domweg heeft besloten ten aanzien van de UDHR: ‘All the rights and freedoms stipulated in this Declaration are subject to the Islamic Sharia.’ En: ‘The Islamic Sharia is the only source of reference for the explanation or clarification [of] any of the articles of this Declaration.’ Bijvoorbeeld de Turks-Duitse auteur Necla Kelek doet dit haarfijn uit de doeken, toegespitst op wat deze zogenaamde Cairo Declaration of Human Rights in Islam betekent voor vrouwenrechten. Gezien ons onderwerp is het trouwens aardig dat ze daarbij opmerkt: ‘The fact that it constitutes a minimal consensus [i.e onder de islamitische staten van het verdrag; CV], rather than an extreme view, makes it all the more illuminating.’

Het is duidelijk: de 45 (!) islamitische landen van de Organisation of the Islamic Conference die hier sinds 1990 per officiële verklaring zo over denken, wensen inzake gerechtigheid en recht niet uit te gaan van de - door veel schade en schande in de loop der geschiedenis wijzer geworden - menselijke rede inzake ethiek, maar van de bevliegingen - waaronder zeer poëtische, volgens bepaalde connaisseurs, dat dan weer wel, en dat is zéker een kwestie van smaak - van één man, die bovendien stipuleerde dat zijn inzichten, oordelen, geboden en verboden door ‘god’ zijn geopenbaard.
Kijk, en laat dát nou net een, zo niet dé wezenlijke oorzaak zijn van de haperende overlappende consensus tussen veel moslims en veel niet-moslims. (Ik laat hier theocratische christenen even buiten beschouwing, zeker in West Europa is dat een kleine minderheid en bovendien ‘two wrongs don’t make a right’). De naam van de Cairo-verklaring geeft het al aan: het betreft geen ‘mensenrechten’, maar ‘mensenrechten in de islam’! Geheel conform Voorzangers kritiek op Van Dams ‘sociaaldemocratische overlappende consensus’, betekent dit dat de Cairo Declaration geen randvoorwaarde kan zijn bij het tot stand komen van overlappende consensus. De moslims die deze verklaring steunen en eraan blijven vasthouden, blokkeren in principe en als het even tegenzit ook de facto de totstandkoming van een voldoende consensus tussen hen en niet-moslims. En wat nu heel belangrijk is om in te zien: van een blokkade is géén sprake bij het vasthouden aan universéle mensenrechten, oftewel mensenrechten tout court, als zodanig; integendeel (zoals hierboven al gezegd), deze vormen juist de mogelijkheidsvoorwaarde voor overlappende consensus.

Islamisering van de openbare ruimte en publieke zaak

Een belangrijk en maatschappelijk uiterst problematisch aspect van de ronduit theocratische Cairo-verklaring van bijna alle islamitische staten, die - men kan dit toch moeilijk anders duiden - de neerslag is van de geesteshouding van vele moslims, betreft de miskenning van het essentiële verschil tussen de openbare ruimte en de publieke zaak enerzijds, en de particuliere sfeer (zoals bijvoorbeeld beleefd in het huishouden, maar ook in gebedshuizen en andere gebouwen waarin zich een verenigingsleven afspeelt) anderzijds. Waar de grens preciés ligt en maatschappelijk moet worden gehandhaafd, zal altijd discutabel zijn; en er zijn overlappingen; maar dat doet er niets aan af dat het onderscheid wezenlijk is.
Veel moslims, evenals groepen orthodoxe joden, christenen en hindoes, koesteren de overtuiging dat de hele wereld gods domein is, waarin zijn regels dienen te worden nageleefd. Dat leidt met name tot concrete spanningen met andersdenkenden, in zoverre de gelovigen zijn geobsedeerd door wat en plein public wel mag en wat niet, vaak in de zin van: wat rein is en wat onrein, in de islam: wat halal is en wat haram. Een flink aantal moslims voelt vanuit hun religieuze teksten en vorming de drang, ja, de plicht om de openbare ruimte en publieke zaak zoveel mogelijk te ‘halaliseren’ - en daarbij de nodige (onder)delen te ‘haramiseren’. Dit kan gaan van het weigeren van de uitgestoken hand van een vrouw bij een reguliere begroeting, tot het eisen dat bepaalde etenswaren niet meer verkrijgbaar zijn in een kantine, tot het niet toelaten van vrouwen tot een deel van de ruimte, tot het verbieden van verondersteld beledigende toneelstukken, tot het dragen van een hoofddoek in de functie van ambtenaar of politieagent, tot het instellen van geldstromen zodat daar geen rente mee is gemoeid, tot het bidden in tot gebedsruimten gemaakte vertrekken in openbare gebouwen, tot het verbieden van dochters om lichamelijk contact of zelfs maar vriendschap te hebben met niet-islamitische jongens, zelfs tot het letterlijk verbieden van dochters om hun gezicht te tonen in het openbaar – de lijst is langer, naarmate men orthodoxer is.
Niet al deze religieuze wensen hebben preciés hetzelfde karakter, waarop één simpel antwoord geboden en gerechtvaardigd is. Maar dit betekent allerminst dat voor het waarborgen van een voldoende neutrale, voor iedereen vrij toegankelijke en redelijk conflictvrije openbare ruimte en publieke zaak, de benadering van Bart Voorzanger (en die van velen met hem) deugt en volstaat. Want die benadering is blind voor het gemeenschappelijke aspect van de meeste wensen van moslims in kwestie: de godsdienstige doordringing - veelal tevens een inperking - van de publieke ruimte en zaak. Daarom leidt de principeloze ad hoc-houding à la Voorzanger tot een stapsgewijze - het woord moet toch een keer vallen - ‘islamisering’ van het openbare leven, die tenminste net zo onwenselijk is als een ‘judaïsering’ of ‘evangelisering’ zou zijn. Het is van vitaal belang om ten principale het eigen karakter (sic!) van de openbare ruimte en de publieke zaak te onderkennen en in concreto - politiek, juridisch en bestuurlijk - te handhaven.

De boerka en de gebedsruimten

Tot slot iets meer over twee voorbeelden van Van Dam die Voorzanger belicht. Het boerkaverbod en de gebedsruimte voor moslims in openbare gebouwen. (Voorzangers opmerking dat ‘kunst kuisen’ geboden is als die op een ‘opvallende plek in de openbare ruimte’ is te zien, beschouw ik als min of meer een slip of the pen - misschien tenzij hij uitsluitend op artistieke uitingen doelt die vrijwel bij ieder mens diep afgrijzen oproepen - maar dan nog, dit is een gecompliceerde kwestie waaraan Voorzangers vage richtlijn beslist geen recht doet.)

Op Overheid.nl staat de onderbouwing van het “algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding”. Ik vraag me af hoeveel mensen deze tekst hebben bestudeerd. Diverse argumenten worden glashelder geformuleerd. Ze betreffen, samengevat:
- het waarborgen van wezenlijke en respectvolle (‘face to face’) communicatie tussen mensen in de openbare ruimte;
- het wegnemen van belemmeringen die vrouwen hinderen volop deel te kunnen nemen aan in principe alle maatschappelijke activiteiten waar ook mannen zich in kunnen ontplooien;
- orde en veiligheid (identificeerbaarheid zonder dat daarvoor geharrewar nodig is);
- het beschermen van ‘goede zeden’; a. naaktlopen in het openbaar wordt wettelijk in strijd geacht met de eerbaarheid van het menselijk verkeer; - zéker is het in strijd met de eerbaarheid van de vrouw om haar van top tot teen, inclusief haar gezicht, systematisch en permanent aan het oog te onttrekken in de openbare ruimte - wat de Egyptische publiciste Mona Eltahawy treffend typeert als ‘the erasure of women’; b. we staan bijvoorbeeld het rondlopen in een nazi-uniform ook niet toe, onder meer omdat dit propaganda behelst voor een ideologie waarin diverse minderheden worden ‘uitgewist’.

Een vaak gehoord argument is, dat ‘sommige vrouwen het toch zelf willen’. Dat is een merkwaardige en rammelende insteek, voor zover die (wat bijna steevast gebeurt) min of meer wordt verabsoluteerd. ‘Het zelf willen’ kan onmogelijk een voldoende grond zijn om iets toe te staan - stel je voor. Allerlei andere aspecten, mits ze zwaar genoeg wegen, kunnen ‘eigenrichting’, van welke vorm dan ook, terecht aan banden leggen. In dit geval zijn die aspecten volop aanwezig (zie hierboven).
Of Voorzangers losse opmerking: “de juf met gezichtssluier die ik in een vorig leven als collega had, deed het voor de klas alleraardigs”, geestig is – smaken verschillen, hierover valt nauwelijks te twisten. Maar dat dit een ‘lachwekkend’ argument is, dat allerminst volstaat om bovenstaande onderbouwing van de wet in kwestie te doen wankelen, is evident.

Wat betreft islamitische gebedsruimte in openbare gebouwen: dat is onder meer een kwestie van gelijkberechtiging in combinatie met praktische uitvoerbaarheid. Het is onjuist om een bepaalde groep in bijvoorbeeld een school te bevoorrechten bij het toekennen van ruimten om essentieel geachte praktijken te kunnen uitoefenen. Maar én een meditatieruimte voor boeddhisten, én een gymnastiekzaal voor fitness-fanaten en yoga-beoefenaars, én een vertrek met een altaar voor hindoes enzovoorts – dat wordt te wanordelijk of te duur. Bovendien moet men (zie hierboven) ervoor waken dat het openbare karakter van de - ruimten van de - school niet stukje bij beetje wordt prijsgegeven ten behoeve van particuliere sferen en randvoorwaarden.
Voor de hand ligt in dit geval een neutrale ruimte ter ontspanning of bezinning, ook wel ‘stilteruimte’ genoemd. Toegankelijk voor eenieder (met of zonder schoenen) op elk tijdstip. Waarbij inderdaad wordt gevraagd: de bereidheid soms wellevend ‘weg te kijken’ als een aanwezige iets doet dat jou eigenlijk een beetje irriteert, zoals (in alle stilte) herhaalde diepe buigingen maken in de richting van een stad in een theocratische dictatuur.
Dit onder zorgvuldig toezicht op en handhaving van de omschreven neutraliteit en algemene en vrije - ook in de zin van nergens toe verplichtende - toegankelijkheid. En laat nu juist dit respectvolle karakter van een dergelijke ruimte in de Hogeschool van Amsterdam, naar verluidt zijn geschonden door een deel van de moslims, die islamitische vrouwen die weinig zin hadden om te bidden, met hinderlijke sociale controle lastig begonnen te vallen.

- einde artikel -

Later toegevoegd:

Fout handjeklap tussen deel van Anglo-Amerikaans links en theocratische moslims
Door Meredith Tax, Dissent, 26 februari 2013

Boek Double Bind: The Muslim Right, the Anglo-American Left, and Universal Human Rights
Door Meredith Tax, Centre for Secular Space, 2012, 123 pagina's

A discussion of the Muslim Right from a left wing feminist and human rights perspective, focusing on the UK organization Cageprisoners, and discussing Five Wrong Ideas about the Muslim Right.

Rapport Siding With The Opressor; The Pro-islamist Left
One Law for All, 2013 (PDF)

Why is the left so blinkered to Islamic extremism?
Door James Bloodworth, The Independent, 28 juni 2013

Zie ook m'n blognotities:
Het antwoord van 'links' op Wilders - een gratis advies
Hind Fraihi belicht moslim-extremisme in Brussel

Geen opmerkingen:

Een reactie posten